Laura Peeters
136 | Chapter 7 verplaatsen van een bord van links naar rechts. Beweging van de romp, het bekken, het hoofd en de armen werden opgenomen met een optisch bewegingsregistratie systeem samen met oppervlakte elektromyografie (sEMG) signalen van de rug (iliocostalis en logisimus), buik (external oblique) en schouder spieren (trapezius descendens en medial deltoid). Deze sEMG signalen werden genormaliseerd ten opzichte van de maximale sEMG signalen verkregen tijdens de maximale vrijwillige isometrische contractie (MVIC) metingen in zittende positie, zodat de spieractiviteit werd uitgedrukt als een percentage van de maximale spiercapaciteit. Maximale romp en schouder gewrichtskoppel waren ook verzameld tijdens MVIC. In hoofdstuk 3 wilde wij inzicht krijgen in romp, bekken en hoofd bewegingen tijdens het uitvoeren van arm taken in 25 gezonde kinderen en jong volwassenen (6 – 20 jaar oud). We hebben in het bijzonder gefocust op de beweging van de verschillende romp segmenten (hoog thoracaal, laag thoracaal, hoog lumbaal en laag lumbaal), omdat de romp een aanzienlijke flexibiliteit heeft maar eerder vooral bestudeerd is als één star segment. We hebben gevonden dat de bijdrage van individuele romp segmenten varieert met de bewegingsrichting en daardoor ook met de uitgevoerde taak. De bijdrage aan de maximale rompbeweging was ongeveer evenredig verdeeld onder alle romp segmenten tijdens flexie en verminderde van de caudale naar craniale segmenten tijdens extensie. Tijdens maximale laterale buiging hadden de thoracale segmenten een grotere bijdrage dan de lumbale segmenten. Tijdens maximale axiale rotatie was de bijdrage van het laag thoracale segment (ten opzichte van het hoog lumbale segment) het meest belangrijk. De bijdrage van het bekken was ook aanzienlijk in alle bewegingsrichtingen, wat aangeeft dat dit een grote invloed heeft op de maximale rompbeweging. De rompbeweging nam significant toe met reikhoogte, -afstand en object gewicht in het sagittale en frontale vlak. Dit gold ook voor alle individuele rompsegmenten in het sagittale vlak en de thoracale segmenten in het frontale vlak. Vergelijkbaar met de literatuur vonden wij dat de totale rompbeweging afnam met leeftijd in de kinderjaren bij het voorwaarts en zijwaarts reiken. Het is daarom belangrijk om in de kinderjaren te vergelijken met eenzelfde leeftijdsgroep om onderscheid te kunnen maken tussen natuurlijke en pathologische bewegingen. Hoofdbeweging was tegengesteld aan de rompbeweging in het sagittale vlak (> 50% van de deelnemers) en in het transversale vlak (> 75% van de deelnemers), en was variabel in het frontale vlak in de meeste taken. Zowel het begin van romp- als hoofdbeweging was eerder dan het begin van de armbeweging. Hoofdstuk 3 liet zien dat de interactie tussen romp en armbewegingen essentieel is voor het uitvoeren van dagelijkse taken bij gezonde kinderen en jong volwassenen. Voor patiënten met DMD is dit mogelijk nog belangrijker, aangezien zij klinisch meer rompbeweging laten zien ter compensatie van een verminderde arm functie. Daarom was het doel van hoofdstuk 4 om te onderzoeken hoe patiënten met
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw