Albertine Donker

For Dutch Dummies 371 11 Iron Refractory Iron Deficiency Anemia: een defecte ijzerthermostaat met een te hoog hepcidine In hoofdstuk 4 - 6 zoomen we verder in op twee vormen van bloedarmoede waarbij de ijzerstofwisseling verstoord is. De eerste aandoening betreft Iron Refractory Iron Deficiency Anemia, afgekort IRIDA. Bij IRIDA is er sprake van een afwijking in het TMPRSS6 gen, wat een rol speelt bij de hepcidine-productie van de lever, de thermostaat van de ijzerhuishouding. Het gevolg van een defect in dit gen is dus een niet goed functionerende ijzerthermostaat. Bij IRIDA kan de lever de hepcidine- productie onvoldoende bijsturen en afremmen als de situatie daarom vraagt. Zoals we in de inleiding uitleggen, hoort het hepcidine gehalte omlaag te gaan bij een (dreigend) ijzertekort, waardoor de ijzerpoorten in de darm en op de macrofagen opengaan en er meer ijzer beschikbaar komt in de bloedbaan. Bij IRIDA blijft het hepcidine gehalte hoog, ondanks een lage hoeveelheid ijzer in het lichaam. De ijzerpoorten in de darm en op de macrofaag blijven dan ten onrechte op slot en de patiënt ontwikkelt een ijzergebrek en bloedarmoede. Typerend voor IRIDA is het niet goed reageren op ijzertabletten, wat we kunnen verklaren aan de hand van het te hoge hepcidine gehalte en daardoor de gesloten ijzerpoorten in de darm. De meeste IRIDA patiënten hebben dan ook ijzerinfusen nodig ter behandeling van het ijzergebrek en de bloedarmoede. Overigens wordt het probleem daarmee niet volledig opgelost. Het ijzer dat via een infuus wordt toegediend, verdwijnt namelijk voor een belangrijk deel in de macrofagen, waar het dan vervolgens vast komt te zitten omdat de ijzerpoorten daar ook grotendeels dicht zitten bij een IRIDA patiënt als gevolg van het hoge hepcidine gehalte. In hoofdstuk 4 beschrijven we een serie van 21 Nederlandse IRIDA patiënten waarbij we zowel het defect in het TMPRSS6 gen in kaart brengen (het genotype ) als het klinisch beeld, dus de mate van de bloedarmoede en het ijzergebrek, de reactie op ijzertabletten en ijzerinfusen en de hoogte van het hepcidine gehalte in het bloed (het fenotype ). Op basis van onze bevindingen concluderen we dat er grote verschillen zijn tussen de ene IRIDA patiënt en de andere, zowel wat betreft het genotype als het fenotype. Ook concluderen we dat er geen eenduidige aanpak is bij de verschillende behandelaren wat betreft de diagnostiek en therapie. Verder onderzoek is nodig om dit ziektebeeld verder te ontrafelen, zodat er vervolgens een goed onderbouwde behandelrichtlijn opgesteld kan worden. In hoofdstuk 5 geven we een reactie op een casus beschrijving in de literatuur van een vermeende IRIDA patiënte.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0