Ben van der Hilst

102 van scholen en suggereert dat een aantal zwakke verbindingen in de organisatiestruc- tuur leidt tot een sturings probleem . Hoofdstuk 4 laat zien hoe in de eigen professionele praktijk dit sturingsprobleem wordt opgelost met het invoeren van de teamgecentreer- de organisatiestructuur (TOS). Het conceptualiseren van deze ervaringen leidt in dat hoofdstuk tot de beschrijving van de TOS in een veertiental bouwstenen met de bijbe- horende praktijktheorie. Deze houdt in dat invoeren van de TOS door de schoolleider leidt tot het borgen van onderwijskwaliteit, wendbaarheid en werkplezier. Daarmee lijkt de TOS een veelbelovend antwoord op de probleemstelling van deze studie. Nu is de ambitie deze praktijktheorie verder uit te bouwen tot een algeme- ner bruikbaar hulpmiddel bij het oplossen van het eerdergenoemde sturingsprobleem. Bovendien is de ambitie om bij te dragen aan het oplossen van de lacune in de theorie over het schoolleiderschap: er is vrijwel geen literatuur over het benutten van de school- organisatie als sturingsdomein . Om deze ambities waar te maken moet het hulpmiddel voldoen aan een aan- tal kwaliteitscriteria. Het belangrijkste criterium is uiteraard dat het organisatiemodel werkt: toepassing van de TOS moet leiden tot verbetering van kwaliteit, wendbaar- heid en werkplezier. De generieke toepasbaarheid impliceert dat deze verbetering in verschillende scholen en door verschillende schoolleiders bereikt wordt. Een kwali- teitscriterium is ook dat de werking van het model verklaard kan worden, eventueel gebruikmakend van bestaande literatuur over aspecten van het model. Daarmee wordt aansluiting verkregen met het bestaande wetenschappelijke discours over het sturen van de schoolleider. Tenslotte is een belangrijk kwaliteitscriterium voor het hulpmiddel dat het overdraagbaar is. De presentatie van het model moet schoolleiders in staat stellen het model te doorgronden en toe te passen in de eigen organisatie. Deze kwaliteitseisen bepalen de keuze voor het type onderzoeksactiviteiten dat verricht moet worden om de ambitie van deze studie waar te maken. Ook bepa- lend voor deze keuze is de in hoofdstuk 4 benoemde onzekerheid over de TOS: is vervolgonderzoek zo in te richten dat mogelijke verbeteringen van het model gevonden kunnen worden? Cross-sectioneel correlatie-onderzoek Om te bepalen dat het model werkt is in eerste instantie voor de onderzoeksstrategie aansluiting gezocht bij de traditie van de correlatieonderzoeken over intermediërende variabelen bij het effect van school- leiders op leerlingresultaten (zie paragraaf 2.1). Verkend is of in een cross-sectioneel onderzoek een verband kan worden aangetoond tussen de mate waarin de organi- satiestructuur van een school voldoet aan de TOS en de kwaliteit van het onderwijs. Deze benadering impliceert dat de TOS als onafhankelijke variabele wordt beschouwd en de kwaliteit van het onderwijs als afhankelijke en dat aan beide kwantitatieve waar- den kunnen worden toegekend. Ook impliceert deze benadering dat er verschillen zijn tussen scholen in de mate waarin hun organisatiestructuur overeenkomt met de

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0