Ben van der Hilst

132 Wanneer het organogram getekend is worden twee typen analysevragen gesteld: a. Welke onduidelijkheden, ambivalenties of ambiguïteiten zitten in het getekende organogram en worden deze weerspiegeld in onduidelijke processen in de organisatie? b. Welke processen in de organisatie verlopen niet naar wens (vaak betreft dit de sturing in de organisatie) en kunnen de ervaren moeilijkheden gekoppeld worden aan het organogram? Voorbeelden van a. • Is het team dat getekend is, een actor of een overlegorgaan? Welke besluiten worden door deze actor genomen en voor wie gelden deze besluiten? • Wat is de positie van vakgroepen? Hoe zijn deze gekoppeld aan de lijn in het lijn-staf model? • Is het managementteam een actor? Is er sprake van collectieve verantwoordelijkheid? • Hoe is de relatie tussen ondersteunende diensten en de lijn? Bij ieder van deze vragen wordt vervolgens gezocht naar voorbeelden van processen in de school die door de betreffende onduidelijkheid geraakt worden (bijvoorbeeld trage of ontbrekende besluitvorming, frustraties bij personen of groepen, et cetera). Voorbeelden van b. • Is er een voorbeeld van een proces in de school dat op dit ogenblik lastig verloopt? Welke actoren zijn hierbij betrokken? Wat is hun positie in het organogram? Welke verantwoordelijkheden en bevoegdheden hebben deze actoren met betrekking tot het onderhavige proces? • Is het proces van implementatie van (onderdelen van) het nieuwe stra- tegische beleidsplan met het organogram in de hand te beschrijven? Welke actoren zijn erbij betrokken? Tot welke gedragsveranderingen van welke actoren in het organogram zou deze implementatie moeten leiden? Door welke actoren worden die gedragsveranderingen tot stand gebracht?

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0