Ben van der Hilst

250 actoren, maar juist het starten bij het bestuderen van de lokale interacties, die – op niet lineaire wijze – tot adaptief gedrag op organisatieniveau leiden (Uhl-Bien et al., 2007). Onvoorspelbaarheid is daarin een gegeven. Op alle niveaus in de school zijn er interacties, die tot nieuwe gedragingen leiden en die voor een gedeelte gestuurd worden door feedbacksystemen en regels, maar voor een groot deel ook afhankelijk zijn van eigen interpretaties en beslissingen van personen of groepen. Ook de struc- tuur, dat wil zeggen hoe mensen gegroepeerd zijn en welke verantwoordelijkheden en bevoegdheden (onderdelen van de regels) de entiteiten hebben, bepaalt voor een gedeelte de frequentie en inhoud van de interacties. Met bovengenoemd voorbehoud in gedachten, biedt de scas-theorie wel de- gelijk aanknopingspunten voor de inrichting van de organisatiestructuur. In een scas zijn actoren, die in subsystemen gegroepeerd zijn, die op hun buurt weer behoren bij grotere subsystemen, enzovoort. In de structuur van een organisatie wordt deze groepering vormgegeven. Daarbij is het van belang dat er een zodanige groepering van subsystemen is dat de lokale interacties kunnen bijdragen aan het functioneren van de subsystemen en er rijkelijk informatie tussen de subsystemen kan stromen om op een hoger niveau tot nieuw gedrag te komen. Inhoud en frequentie van de lokale interacties worden verder gestuurd door regels en feedbackloops. De inrichting van de arbeidsorganisatie moet daarin voorzien. Tot zover zijn dit inrichtingsregels die per- soonsonafhankelijk geformuleerd kunnen worden. Omdat de actoren in een sociaal systeem mensen zijn met eigen regelmogelijkheden is het onzeker wat de invloed is van de organisatiestructuur, de regels en de feedbackloops op de afzonderlijke acto- ren en de interacties tussen hen. Wel kan gesproken worden over waarschijnlijkheden: wanneer er onderwijsteams zijn zoals gedefinieerd in de TOS, is het waarschijnlijker dat het gesprek tussen teamleden over leerlingen gaat dan wanner er opleidings- teams zijn (waar de gemeenschappelijke focus de inrichting van een opleiding is). Het onvoldoende functioneren van regels en feedbackloops kan ertoe leiden dat het systeem tot een chaotisch systeem vervalt. Een organisatie waarin eenieder zijn eigen gang gaat (of kan gaan) en waarin feedbackloops en regels ontbreken of niet goed functioneren, is moeilijk in staat om zich aan te passen aan nieuwe omstan- digheden. Er doen zich eenvoudigweg te weinig betekenisgevende interacties voor van waaruit uiteindelijk op systeemniveau aanpassingen aan veranderde omstandig- heden voortkomen. Dat veel scholen kampen met het probleem om tot aanpassingen te komen bij veranderende omstandigheden, zou kunnen duiden op een chaotisch systeem in plaats van een complex adaptief systeem. In de thermodynamica wordt het begrip entropie gebruikt om de mate van chaos (of anders geformuleerd: het aantal vrijheidsgraden van het systeem) aan te duiden. Organisatiestructuur, regels en geor- ganiseerde feedbackloops verlagen de entropie. Bij een te hoge entropie zijn er welis- waar veel vrijheidsgraden, maar de willekeurige lokale interacties leiden niet meer tot een samenspel dat emergentie voortbrengt. Bij een te lage entropie (een overgeor-

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0