Ben van der Hilst

333 Alle onderzoeken in de praktijk zijn participatief van aard: ze beogen ook bij te dragen aan het beter functioneren van de deelnemende scholen. De eigen onderzoeks- vraag van de scholen en de beantwoording daarvan is in de rapportage opgenomen. Onderzoek in de theorie Om de bevindingen over de proposities in het onder- zoek in de praktijk te verdiepen en om aansluiting te vinden bij het wetenschappelijk discours over het sturen van de schoolleider is tevens gezocht naar een aantal theo- retische invalshoeken. Een belangrijk selectiecriterium voor deze invalshoeken is dat een relatie tussen organisatiestructuur en het handelen van actoren binnen de orga- nisatie belicht wordt. Omdat er niet of nauwelijks literatuur is die expliciet deze relatie in scholen tot onderwerp heeft, is naast twee invalshoeken uit de onderwijsliteratuur waar deze relatie zijdelings aan bod komt, gekozen voor een viertal invalshoeken uit de algemene organisatiekundige literatuur. De zes invalshoeken zijn: • De leraar als professional, professionaliseren van leraren, de professionele leergroep • Gedeeld leiderschap • De moderne sociotechniek • De lerende organisatie • Leidinggeven aan zelfsturing • De school als sociaal complex adaptief systeem Bevindingen in de praktijk Alle onderzochte scholen zonder TOS vertonen een groot aantal zwakke verbindingen in hun organisatiestructuur (propositie P1). Deze zwakke verbindingen kunnen gerelateerd worden aan lastig verlopende veranderpro- cessen in de school. Alle mogelijk zwakke verbindingen die eerder geïdentificeerd zijn, worden aangetroffen. De aangetroffen zwakke verbindingen tussen leraren onderling hangt samen met de aangetroffen zwakke definiëring van opleidingsteams (propositie P2). De samenwerking in de teams kent grote vrijblijvendheid. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn niet of onduidelijk gedefinieerd, ook in scholen waar gesproken wordt over ‘zelfsturende teams’. Het aantal leden van een team hangt samen met het aantal leerlingen in de betreffende afdeling en de meeste teams in het vo, mbo en hbo hebben 15 tot 25 leden. In alle 25 onderzochte mbo-scholen, die participeren in een landelijk innovatie- project, verloopt het implementatieproces van de externe innovatie-impuls moeizaam. In alle scholen blijkt bij de analyse van het organogram onduidelijkheden in zowel de projectstructuur als de structuur van de staande organisatie. De deelnemende project- leiders van de scholen kunnen deze onduidelijkheden relateren aan verstoringen in het Samenvatting Teamgericht organiseren

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0