Ben van der Hilst

56 3.2 De ontwikkeling van de organisatiestructuur van scholen De gewenste of optimale inrichting van de organisatiestructuur in scholen is nog nauwelijks onderwerp van onderzoek geweest. Mogelijk heeft dat te maken met het feit dat deze inrichting tot de jaren negentig van de vorige eeuw voor een belang- rijk deel wordt bepaald door voorschriften voor functies en bekostiging, die landelijk zijn vastgesteld. Scholen zijn organisaties in een institutionele omgeving (Vermeulen, 2012) met een lange historie. De scholen zijn geneigd zich te conformeren aan de heersende institutionele regels, normen en waarden. Deze worden naast de overheid ook bepaald door bijvoorbeeld brancheverenigingen en kennisinstituten. Vermeulen geeft aan dat het conformeren aan deze regels en normen zorgt voor de legitimiteit van de instituties in een bepaald organisatieveld. Er is daarom een zekere huiver om af te wijken. Ook de organisatiestructuur zelf, door Weick in 1976 gekarakteriseerd als ‘loosely coupled system’ (Weick, 1976), vormt een zekere buffer tegen het anders vormgeven van de organisatie. Een van de eerste onderzoeken in Nederland op het gebied van de organisatiestructuur van scholen was het onderzoek van Marx (1975). Hij introduceerde de ‘matrixorganisatie’ met deelscholen en secties in een vo-school. Zowel het lerarenteam van de deelschool als ook de secties houden zich in dit model bezig met de ontwikkeling van het onderwijs, waarbij in de secties de nadruk ligt op de vakdidactiek en in het deelschoolteam wat meer op het pedagogisch klimaat en op de afstemming tussen de vakken. Mintzberg (1979) karakteriseert de organisatiestruc- tuur van scholen als een professionele bureaucratie . De macht ligt vooral bij de profes- sionals in de uitvoeringskern (het productiesysteem). Zij hebben binnen de grenzen van allerlei overheidsstandaarden rond opleiding, bevoegdheden, curricula, examens, et cetera, een zekere professionele ruimte om het eigen onderwijs vorm te geven. Dat leidt tot een ‘platte’ organisatiestructuur, waarbij een directeur als primus inter pares voor de randvoorwaarden zorgt waarbinnen de professionals hun werk kunnen doen. Het onderwijs wordt centraal gestuurd vanuit de overheid en de vrijheidsgraden van bestuur (dat buiten de school gesitueerd is) en directie zijn beperkt. Tot 1990 is dit de dominante organisatiestructuur in alle sectoren van het onderwijs (figuur 3.3). Het bestuur hoort feitelijk tot de besturingsstructuur, maar is hier toch apart getekend, omdat het bestuur zich op afstand van de school beweegt en weinig invloed heeft op de dagelijkse gang van zaken binnen de scool. Het bestuur bestaat uit vrijwilligers. De figuur geeft alleen de basisstructuur aan. Secties, ontwikkelgroepen of andere entiteiten zijn niet weergegeven.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0