Ietje Perfors

202 Appendices en de zelfredzaamheid van de patiënt. We vonden dat 68% van de interventiepatiënten ten minste één EOV-contact had, waaruit bleek dat de eerste acceptatie goed was. Echter, de implementatie van EOV contacten was suboptimaal; er werd aanbevolen omna het einde van de behandeling ook een contactmomentenmet de EOV te hebben, maar bijna de helft van de patiënten (46%) voltooide de geadviseerde contacten met de EOV niet. De algemene patiënttevredenheid in beide studiegroepenmet de zorg op T3 en T5 was hoog (een gemiddelde score van 8 op de schaal 0-10). Drie maanden na afronding van de oncologische behandeling (T5) was de tevredenheid met de huisarts significant lager in de interventiegroep in vergelijking met de controlegroep gemeten op 3 van de 6 subgroepen (schaal 0-100 hogere tevredenheid bij hogere waardes), gemiddelde verschil tussen interventie- en controle groep van -14,2 (95% CI -27,0;-1,3) voor de kwaliteit van de huisarts, -15,9 (-29,1;- 2,6) voor de beschikbaarheid bij de huisarts en -15,2 (95% CI -29,1;-1,4) voor de informatievoorziening. Dit is mogelijk het gevolg van suboptimale verwachting management, ontstaan door het nieuw ingevoerde zorgpad waarbij de rolverdeling tussen huisarts en EOV niet uitgekristalliseerd was. Patiënten in de interventiegroep bezochten de huisartsenpraktijk en de spoedeisend hulp vaker dan de controlegroep (respectievelijk RR 1.3 (95% CI 1.0;1.7) en RR 1.70 (95% CI 1.0;2.8)). Op de andere uitkomsten vonden we geen verschil tussen beide studie groepen. Concluderend kan worden gesteld dat de GRIP-interventie, die tot doel had een eerstelijnsteam tijdens en na de behandeling van kanker beter te betrekken, het aantal contacten in de eerstelijnsgezondheidszorg licht heeft doen toenemen. Tijdige planning van de TOC bleek echter uitdagend en de tevredenheid van de patiënten met de zorg verbeterde niet. Ook werd de spoedeisende hulp vaker bezocht. De hoge mate van acceptatie van beide onderdelen van de interventie (TOC en EOV) suggereert dat een dergelijke interventie tegemoetkomt aan behoeften van de patiënt. De suboptimale uitvoering en effecten wijzen uit dat de interventie verder verbeterd moet worden. Toekomstig onderzoek moet de opbouw en de uitvoering van de interventie verder optimaliseren en evalueren. Concluderend, patiënten hebben behoefte aan betrekking van de huisarts na de diagnose kanker. Met name op gebied van ondersteuning bij besluitvorming wordt deze steun nu weinig ervaren. Bewijs voor effectieve

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0