Martine van der Pluijm

220 Samenvatting (Summary in Dutch) Vervolgens voerden we twee summatieve evaluaties uit door middel van meervoudige case studies. In studie 3 (Hoofdstuk 4) bekeken we de impact van het programma Thuis in Taal op de percepties en het gedrag van leraren. We onderzochten bij 14 leraren of zij de stappen van het programmauitvoerdenvolgensde intenties vanhet programmaenhet aanpastenaanbehoeften van ouders. De onderzoeksvraag van deze studie was: In hoeverre draagt het programma Thuis in Taal bij aan blijvend gebruik van de zeven stappen om partnerschapsrelaties aan te gaan ter ondersteuning van de mondelinge taalontwikkeling van kinderen? Uit interviews met leraren bleek dat van deze 14 leraren er 12 in staat waren de implementatie van het programma uit te voeren en volledig participeerden in de professionaliseringsactiviteiten. Van deze 12 leraren lukte het negen leraren om alle stappen te volgen en drie leraren om er zes te volgen. Voor deze laatste drie bleek het implementeren van Stap 7 lastig. Twee leraren werden door persoonlijke omstandigheden gehinderd bij de implementatie en voerden slechts drie of vier stappen uit. Op basis van vragenlijsten zagen we sterke verbeteringen tussen voor- en nameting van de toepassing van de eerste drie stappen door leraren. Alleen voor Stap 3 bleek deze verbetering net niet significant. De meeste vorderingen werden gevonden tijdens observaties van leraren tijdens de toepassing van Stap 4-7 met kinderen en ouders. Leraren slaagden er bij de nameting in om aanzienlijk meer ouders in ouder-kind activiteiten te betrekken ten opzichte van de voormeting. We vonden de minste vooruitgang bij de leraren die niet volledig participeerden in de professionaliseringsactiviteiten. Tot slot bleken alle 14 leraren na de implementatie gemotiveerd om het samenwerken met ouders volgens de stappen van het programma Thuis in Taal voort te zetten. De reden hiervoor was dat zij merkten dat het programma had bijgedragen aan de doelen die zij als leraar nastreven en dat zij het programma op maat konden maken passend bij hun voorkeuren en de schoolcontext. Daarom wilden zij deze manier van werken voortzetten. Er zijn ook verbeterpunten gevonden. Hoewel leraren beter in staat waren om inzicht te krijgen in de achtergronden van ouders (eerste aspect van Stap 1), lukte het hen minder goed om ook goed zicht te krijgen op de interacties en taalactiviteiten thuis (tweede aspect van Stap 1). Ook werd er minder verbetering bij leraren gevonden bij het opbouwen van wederkerige relaties (Stap 3). We vonden bovendien significant lagere beoordelingen van leraren bij het tweede aspect van Stap 1 (Inzicht krijgen in de interacties en taalactiviteiten) en Stap 3 voor ouders met een zeer laag opleidingsniveau (maximaal basisschool) ten opzichte van hogeropgeleide ouders. Uit de interviews bleek dat leraren het van belang vonden goed te werken aan deze stappen, maar dat zij een aantal voorwaarden misten om kennis op te doen over de taalomgeving thuis en om de benodigde tijd te besteden aan het opbouwen van wederkerige relaties met de laagstopgeleide ouders. Daarom besloten we deze studie met de constatering dat meer tijd en ruimte voor leraren belangrijke voorwaarden zijn om het benodigde inzicht te krijgen en de vertrouwensrelatie op te bouwen die nodig zijn om met laagopgeleide ouders samen te werken aan de taalontwikkeling van hun kinderen.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0