Martine van der Pluijm

221 Samenvatting (Summary in Dutch) In de vierde studie (Hoofdstuk 5) is de impact onderzocht van het programma Thuis in Taal op de percepties en het gedrag van ouders. Twee deelstudies werden uitgevoerd. In de eerste deelstudie onderzochten we in hoeverre de percepties van ouders over de partnerschappen met leraren, hun gevoelens van zelfvertrouwen (self-efficacy) en het aantal taalactiviteiten thuis veranderden gedurende hun deelname aan het programma. De onderzoeksvragen waren: Draagt het programma Thuis in Taal bij aan partnerschapsrelaties met laagopgeleide ouders met focus op de mondelinge taalontwikkeling van kinderen, zelfvertrouwen bij ouders en de kwantiteit van taalactiviteiten thuis? En: Zijn er verschillen die verklaard kunnen worden door de kwaliteit van de overdracht door leraren en opleidingsniveaus van ouders? Voor deze deelstudie namen we in 14 groepen van zeven basisscholen interviews af bij een diverse groep ouders ( n =71) met verschillende opleidingsniveaus. De resultaten tijdens de nameting lieten zien dat bijna alle ouders (98%) aangaven regelmatig deel te nemen aan ouder-kind activiteiten in de klas. De percepties van ouders over de partnerschappen en hun gevoel van zelfvertrouwen veranderden niet significant, ook niet als we de kwaliteit van de overdracht door leraren vergeleken (leraren die niet alle stappen van het programma toepasten ten opzichte van leraren die alle stappen toepasten). Wel kwamen significante verschillen uit de vergelijking van het aantal taalactiviteiten thuis bij de zeer laagopgeleide ouders (maximaal basisonderwijs) ten opzichte van de andere groepen ouders (minimaal lager voortgezet onderwijs en hoger). Voor de laagstopgeleide ouders waren de aantallen taalactiviteiten bij de voormeting significant lager en werd een significante groei gevonden in het aantal gerapporteerde taalactiviteiten tijdens de nameting. In de tweede deelstudie hebben we gekeken naar de ouder-kind interactie tijdens de specifiek ontworpen ouder-kind activiteiten op vier basisscholen die de principes van Thuis in Taal toepasten. Hiervoor selecteerden we ouders met de twee laagste opleidingsniveaus (zeer laag: alleen basisschool en laag: alleen voortgezet onderwijs op maximaal vmbo niveau). De onderzoeksvragen waren: 1 ) Leidt het programma Thuis in Taal tot verbeteringen op kenmerken van de ouder-kind interactie tussen voor- en nameting? En: 2) Zijn er verschillen die verklaard kunnen worden door de kwaliteit van de overdracht door leraren? De resultaten van deze tweede deelstudie laten een significante groei zien op drie aspecten van de kwaliteit van de interactie (namelijk: betrokkenheid van het kind, het stimuleren van de autonomie van het kind en emotionele ondersteuning van het kind) tijdens beide ouder-kind activiteiten die geobserveerd zijn in de voor- en nameting. Een vergelijking van interacties tussen klassen met een sterke en minder sterke kwaliteit van de overdracht door leraren, toonde dat de ontwikkeling in deze groepen verschilde ten gunste van de leraren die een sterke overdracht van de programma principes lieten zien. Dit was het geval voor het vierde aspect van de kwaliteit van de interactie (cognitieve ondersteuning van het kind), alle aspecten van de kwantiteit van de interactie (aantal woorden van het kind, aantal woorden van de ouder, aantal beurtwisselingen) en twee

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0