Carolien Zeetsen

163 APPENDIX Samenvatting en algemene discussie A Verloop van cognitieve stoornissen gedurende behandeling Door de toereikende test–hertestbetrouwbaarheid en de beschikbaarheid van parallelle versies kan de MoCA gebruikt worden om het verloop van cognitieve prestaties over tijd te volgen bij patiënten met een verslaving. Dit was onderzocht in Hoofdstuk 5, in een groep van 524 patiënten met een alcoholverslaving die opgenomen waren in het Topklinisch Centrum voor Korsakov en Alcoholgerelateerde Cognitieve Stoornissen, en in Hoofdstuk 6 in een groep van 103 patiënten die in behandeling kwamen voor detoxificatie van GHB. In Hoofdstuk 5 werden significante verschillen gevonden in cognitieve prestaties tussen drie groepen patiënten met alcoholverslaving. Patiënten met Korsakov presteerden het laagst, gevolgd door patiënten met Cognitieve Stoornissen en die met enkel een alcoholverslaving, respectievelijk. Cognitieve prestaties verbeterden in alle drie de groepen tussen intake en de zesde week van opname, met een verdere verbetering tot aan het klinisch ontslag. Dit betekent dat alle patiënten met alcoholverslaving kunnen profiteren van langdurige klinische behandeling. In Hoofdstuk 6 werd eveneens een verbetering van cognitieve prestaties op de MoCA gevonden in patiënten met een GHB–verslaving, wanneer ze gemeten werden voor en na de detoxificatie. Kijkend naar de MoCA–DS, werd gevonden dat patiënten met Korsakov niet veranderden op het domein geheugen, terwijl patiënten met Cognitieve Stoornissen over alle drie de metingen verbeterden op dit domein. Bij patiënten met GHB–verslaving waren het prestaties op de domeinen geheugen en aandacht die indicatief leken voor een groter risico op terugval. Naast cognitieve prestaties werd in Hoofdstuk 5 ook het alledaags cognitief functioneren gemeten middels zelfrapportage door de patiënt en klinische observaties door de eerst verantwoordelijke verpleegkundige (EVV). Patiënten beoordeelden hun cognitief functioneren hoger dan de EVV en de patiëntmetingen verschilden niet tussen de groepen. De EVV–metingen lieten daarentegen wel significante verschillen zien tussen de groepen. Deze bevinding is in overeenstemming met de literatuur waarin patiënten niet altijd subjectieve klachten rapporteren door een verminderd inzicht in hun eigen cognitieve tekorten (Walvoort et al., 2016). In tegenstelling tot bovenstaande, rapporteerden juist de patiënten een significante verbetering in het alledaags cognitief functioneren gedurende de behandeling, waar dit in de EVV–metingen niet gevonden werd. Een mogelijke factor hierin kan zijn dat de patiënten waarschijnlijk in een betere emotionele staat verkeerden toen ze de laatste meting invulden, gezien ze op dat moment abstinent waren en (bijna) met klinisch ontslag gingen. De veranderingen die gevonden zijn in cognitieve prestaties op de MoCA waren gerelateerd aan de veranderingen in het alledaags cognitief functioneren, ware het dat de effectgroottes laag tot matig bleven. Dit steunt de literatuur dat cognitieve prestaties op objectieve maten niet voorspellend zijn voor cognitieve beperkingen, in de afwezigheid van subjectieve ervaringen van alledaagse cognitieve problemen (Horner et al., 1999).

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0