Nanke Dokter

104 Stimuleren van schoolse taalvaardigheid bij rekenen dat in meters, of centimeters?’ (regel 15) prikkelt ze de leerlingen om na te denken over de taal die er gebruikt wordt om grotere afstanden weer te geven. Opvallend is dat de leraar niet doorvraagt op de opmerking van de leerling die aangeeft borden te hebben gezien waarop duizenden meters staan in regel 24. Naast het verschil in strategiegebruik is in deze fragmenten ook te zien dat het schooltaalaanbod van de leraren nogal verschilt. Leraar H gebruikt veel korte enkel- voudige zinnen, leraar F gebruikt ook complexere zinsconstructies. Om zicht te krijgen op het schooltaalaanbod van deze leraren zijn de resultaten met betrekking tot de gebruikte schooltaalkenmerken van de leraren tijdens acht minuten instructie opge- nomen in Tabel 5.14. Tabel 5.14 Schooltaalaanbod van twee leraren (F en G) met meer dan 80% en een leraar (H) met minder dan 20% NT2-leerlingen (gemiddelde per vier minuten) NT2-leerlingen Uitleg Gesprek >80% <20% >80% <20% Schooltaalkenmerken Leraar F Leraar G Leraar H Leraar F Leraar G Leraar H Lexicale diversiteit 3.92 1.64 2.87 2.07 – 2.46 Lexicale complexiteit .06 .05 .07 .08 – .08 Lexicale specificiteit .25 .26 .26 .34 – .22 Grammaticale complexiteit .18 .05 .22 .06 – .16 Tekstuele complexiteit .16 .26 .19 .09 – .16 In de voorbeelden leek het schooltaalaanbod van leraar F wat gebruikte schooltaal- kenmerken betreft, wezenlijk te verschillen van het aanbod van leraar H. In Tabel 5.14 is te zien dat leraar F en leraar H bij de werkvorm gesprek inderdaad verschillen: vooral bij de lexicale specificiteit waar leraar F meer specifiek taalaanbod laat zien (.34 bij leraar F versus .22 bij leraar H) en bij grammaticale en tekstuele complexiteit, waar leraar F juist minder complex taalaanbod laat zien dan leraar H (respectievelijk .06 en .09 bij leraar F versus twee keer .16 bij leraar H). Bij uitleg is alleen verschil te zien bij lexicale diversiteit tussen leraar F en H (3.92 versus 2.87); de andere kenmerken zijn niet wezenlijk verschillend. Als we ook het schooltaalaanbod van leraar G bekijken, de leraar die aan dezelfde groep leerlingen lesgeeft als leraar F, dan valt bij uitleg op dat de grootste verschillen te vinden zijn tussen leraar G en de andere twee leraren. Leraar G scoort lager op lexicale diversiteit en grammaticale complexiteit, en de score bij tekstuele complexiteit is hoger dan bij de leraren F en H. De populatie NT2-leerlingen in de klas lijkt bij uitleg niet direct samen te hangen met het gebruikte schooltaalaanbod maar bij gesprek wel. De vraag is of dit ook terug te zien is in de verschillende schooltaalstimulerende strategieën die door de leraren zijn ingezet bij verschillende leerlingenpopulaties (zie Tabel 5.15).

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0