Nanke Dokter

De effectiviteit van de interventie 155 benoemde (zie Observatieverslag, Bijeenkomst 2). De stelling ‘De docent had een voorbeeldrol bij het gebruiken van de strategieën’ kreeg bij de evaluatie van de studenten (samen met een andere stelling) de hoogste gemiddelde score 4.29 (SD=.96, range 1-5). Ook op de stelling ‘De filmpjes op de site waren behulpzaam’ over de voorbeeldfilmpjes van de docent op de site werd door de studenten gemiddeld vrij hoog gescoord: 4.26 (SD=.69, range 3-5). Een student noemde de voorbeeld- filmpjes van de docent expliciet bij de open vragen als positief punt van de interventie. Tijdens Bijeenkomst 5 en 6 coachten alle studenten elkaar. De inbreng van de docent hierbij werd in de observatie en de evaluaties niet genoemd. 8 Reflectie Studenten werden uitgedaagd om te reflecteren door het eigen handelen in de stage- klas te bespreken met medestudenten. In de vijfde bijeenkomst bleef voor reflectie weinig tijd over (zie Observatieverslag, Bijeenkomst 5); twintig studenten vulden een analyse op een kijkwijzer in, een observatielijst waarin ze van zichzelf konden aangeven welke schooltaalstimulerende strategieën ze lieten zien in hun filmpje (zie Bijlage 5), en negen studenten vulden daarbij een persoonlijk leerdoel in door aan te geven aan welke schooltaalstimulerende strategie ze specifiek aandacht wilden gaan geven. In de zesde bijeenkomst was er meer tijd voor reflectie. Bij de evaluatie scoorde de stelling over reflecteren ‘Samen kijken naar en praten over het filmpje van mijn rekenles was leerzaam’ niet heel hoog vergeleken met de andere stellingen: het gemiddelde is 3.75 (SD=.90, range 2-5). Bij de open vragen zei een student dat ze graag ‘meer werk- momenten had gewild om tussendoor te evalueren’. In de bijeenkomsten werden kijk- wijzers gebruikt, deze werden door de docent en de studenten niet genoemd. 9 Samenhang van toetsing met doelen en activiteiten Uit de observaties bleek dat tijdens de interventie feedback werd gegeven naar aan- leiding van opmerkingen van studenten, waarbij misconcepten werden hersteld (zie Observatieverslag, Bijeenkomst 4). De studenten zagen dit niet als toetsmoment; zij lieten zich leiden door de standaarden als beoordelingscriteria (zie Figuur 7.2). Deze standaarden sloten niet een-op-een aan bij de inhoud over de schooltaalstimulerende strategieën. De docent zei hierover in de eindevaluatie: ‘Feedback geven [het onderdeel dat de controlegroep kreeg; ND] past meer organisch in dit aanbod dan school- taalstimulerende strategieën, want dat is beter geborgd in de toetsing. Ik vraag me af of de strategieën genoeg geborgd zijn in de toetsing. Een volgende keer moeten we maar beginnen met de koppeling van de schooltaalstimulerende strategieën aan het geven van feedback.’ In het eindgesprek zegt de docent ‘Verbindingen maken tussen de inhouden uit het aanbod met wat er getoetst wordt, is lastig’. Hieruit blijkt dat de toetsing niet genoeg overeenkwam met het aanbod in de leeractiviteiten, wat zijn weerslag had op wat de studenten in hun rapportage opnamen. 9

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0