Nanke Dokter

Schoolse taalvaardigheid 17 als doel elkaar te begrijpen, niet alleen om te proberen het juiste antwoord te vinden. Naast het uitbreiden van de wiskundige betekenis krijgen leerlingen bij de dialogische aanpak de handvatten die nodig zijn bij het creatief denken, waarmee een hoger rekenniveau kan worden behaald (Bakker, Smit & Wegerif, 2015). In de dialoog, in onderwijstermen ook onderwijsleergesprek genoemd (Ebbens & Ettekoven, 2005), kan worden verhelderd hoe leerlingen leren, doordat leraren hun leerlingen aanmoedigen om te verwoorden hoe hun denkproces is verlopen en hoe ze tot hun antwoord zijn gekomen. Dit vraagt actieve deelname van de leerling aan het dialogische proces (Dièz- Palomar & Cabré Olivé, 2015). Mercer en Littleton (2007) laten zien dat deelname van leerlingen aan een onderwijsleergesprek de redeneervaardigheid en de totale school- resultaten van deze leerlingen verbetert. Zwiers (2008) stelt dat het onderhandelen over betekenissen in dialogisch georganiseerde interactie een basisaspect is van taalverwerving. Anders dan bij monologisch georganiseerde interactie, waarbij de spreker, meestal de leraar, meer volgens een vastgesteld script handelt, is dit type interactie meer gespreksgericht en samenhangend. In dialogisch georganiseerde instructie wordt het leren van kennis gezien als een transformatie van begrip, en niet louter als het overdragen van kennis (Nystrand, Wu, Gamoran, Zeiser & Long, 2003). Gezien het belang van de betekenisonderhandeling bij het verwerven van schooltaal, lijkt dialogisch georganiseerde instructie het meest effectief voor het stimuleren van schooltaalontwikkeling. Om tot dialogisch georganiseerde rekeninstructie te komen, kunnen leraren verschillende didactische werkvormen inzetten. Hoogeveen en Winkels (2005) classi- ficeren de didactische werkvormen in vijf basisgroepen: instructievormen, interactie- vormen, opdrachtvormen, samenwerkingsvormen en spelvormen. Tijdens de samen- werkingsvormen en de spelvormen werken de leerlingen onafhankelijk van de leraar. Meer sturing van de leraar is te verwachten binnen de instructievormen, interactie- vormen en opdrachtvormen. Instructievormen kunnen worden ingedeeld in twee categorieën: ‘instructie over de randvoorwaarden’ en ‘instructie over de inhoud’ (Nijland, 2011, p. 53). De instructie over randvoorwaarden, zoals procedures of regels, is noodzakelijk bij het organiseren van de les. Deze vorm van instructie wordt ook wel organisatie genoemd. Tijdens de instructie waarin het doel is om de inhoud te ver- duidelijken, kunnen leraren verschillende handelingen verrichten, zoals vertellen, doceren of iets demonstreren. Deze werkvorm wordt uitleg genoemd. Binnen de interactievormen kunnen ook twee didactische werkvormen worden onderscheiden: taakevaluatie en voeren van gesprekken . Leraren kunnen de interactie met hun leerlingen aangaan door met ze in gesprek te gaan over de opdrachten die ze hebben gemaakt. In dat geval stuurt de inhoud van de taak de interactie en wordt taal ingezet als ‘middel om ergens te komen’ (Nijland, 2011, p. 53). De functie is instrumenteel. Als taal op deze manier wordt ingezet, wordt de didactische werkvorm taakevaluatie genoemd. De interactie die plaatsvindt, verandert als niet de lesinhoud het onderwerp van het gesprek bepaalt, maar de leerling zelf (Niederdorfer & Kroon, 2014). Als de functie van taal ligt in het zoeken en bieden van ‘intellectuele begeleiding’ (Nijland, 2011, p. 53), krijgt taal een pedagogische functie. Het onderwerp van de interactie wordt hierbij 1

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0