Nanke Dokter

174 Stimuleren van schoolse taalvaardigheid bij rekenen (één student) en, als laatste, dat het bieden van ruimte om kinderen onderling gesprek- ken te laten voeren over rekenonderwerpen stimulerend kan werken (één student). Als laatste hebben de studenten aangegeven wat ze waardevolle materialen en/of activiteiten vonden tijdens de interventie. Daarbij stond het strategiekaartje, een ge- plastificeerd kaartje van A6 formaat met daarop definities van de strategieën bovenaan: twaalf studenten gaven aan dat dit voor hen zeer waardevol was gebleken. Daarna werd genoemd: het kijken naar eigen filmpjes (zes studenten), het kijken naar voorbeeldfilm- pjes van de docent rekenen/wiskunde (vijf studenten), uitleg van de theorie (drie studenten), bekijken van de site (drie studenten), bekijken van voorbeeldlessen van andere studenten (drie studenten), groepsactiviteiten (twee studenten), Kahootquiz (twee studenten) en feedbackcyclusschema (één student). Samenvattend. De docent rekenen/wiskunde gaf aan dat volgens hem de studenten bewuster omgaan met taal bij rekenen. Dit komt overeen met het beeld dat de stu- denten van zichzelf gaven: de studenten ervoeren als gevolg van de interventie dat ze kennis hebben opgedaan over het belang van schooltaal tijdens de rekenles, over schooltaal en over schooltaalstimulerende strategieën. Met betrekking tot het eigen handelen gaven ze aan te begrijpen hoe ze de schooltaalstimulerende strategieën zouden kunnen inzetten tijdens de rekenles. Uit de scores op de stellingen blijkt dat het handelen niet voor alle studenten duidelijk is: op de stelling over het eigen handelen scoorden de studenten het laagst. Dit komt overeen met de evaluatie van de docent rekenen/wiskunde, die stelt dat de studenten door de interventie bewuster hebben leren omgaan met het stimuleren van het wiskundig denken van de leerlingen, maar dat dit in de interventie nog beter zou kunnen worden vormgegeven. 9.4.3 Samenhang tussen ervaren effecten en betrokkenheid en aanwezigheid bij de interventie Studenten die bij alle interventiebijeenkomsten aanwezig zijn geweest, zouden andere effecten hebben kunnen ervaren dan studenten die enkele keren afwezig waren. Ook betrokkenheid bij of waardering voor de bijeenkomsten zou mee kunnen spelen bij de ervaringen van de studenten. Om die reden is in de vragenlijst aan de studenten ge- vraagd hoe vaak ze aanwezig zijn geweest, hoe betrokken ze waren en welk cijfer ze het aanbod gaven. Uit de experimentele groep hebben zeventien studenten in de evaluatie aangegeven alle zes bijeenkomsten aanwezig te zijn geweest, zes studenten hebben vijf bijeenkomsten bijgewoond en een student was bij vier bijeenkomsten aanwezig. Voor hun eigen betrokkenheid gaven de studenten gemiddeld een 6.8 op een 10-punts- schaal (SD=.90, range 5-8) en het cijfer dat ze het aanbod op een 10-puntsschaal gaven, was gemiddeld een 7.1 (SD=1.14, range 4-8). Met een Pearson’s correlatietest is de samenhang tussen de aanwezigheid, betrok- kenheid, waardering en de reacties op de stellingen onderzocht. In Tabel 9.9 zijn de resultaten van deze analyse weergegeven.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0