Nanke Dokter

212 Stimuleren van schoolse taalvaardigheid bij rekenen dan zouden leerlingen meer mogelijkheden hebben om zelf met alle schooltaalken- merken te oefenen door schooltaal te produceren. Leraren zijn minder gericht op productie dan op begrip van schooltaal door hun leerlingen en ze creëren door hun keuze voor didactische werkvormen in hun les in beperkte mate kansen voor het stimuleren van schooltaalproductie bij hun leerlingen. Als leraren gericht waren op het ontlokken van schooltaalproductie van hun leerlingen, deden ze dat tijdens zowel uitleg als tijdens gesprek en bij deze laatste werkvorm het meest. Ook gebruikten de leraren als ze gericht waren op schooltaalproductie significant vaker power up strategieën. Dat betekent dat leerlingen uitgedaagd werden om zelf meer schooltaalkenmerken te gebruiken tijdens het verwoorden van hun gedachten over de rekeninhouden. Zowel bij het inzetten van strategieën gericht op productie als bij het inzetten van power up strategieën, was er een samenhang met het aantal leerlinguitingen, wat aangeeft dat de strategieën effectief kunnen zijn in het bevorderen van de taalproductie van de leerlingen. Of de uitingen van leerlingen daadwerkelijk schooltaalkenmerken bevatten is niet onderzocht omdat er in dit onderzoek voor gekozen is de nadruk te leggen op de leraar en zijn schooltaalstimulerende gedrag. Waarom leraren voor de inzet van bepaalde strategieën kiezen, is niet duidelijk. De leraren laten gemiddeld een variatie aan strategieën zien, waarbij sommige, zoals ‘herhalen van correcte uiting van leerling’ en ‘visualiseren’, vaak voorkomen en andere, zoals ‘prikkelende opmerkingen maken’ en ‘hardopdenkend voordoen’, nauwelijks. Uit vier casestudies van in totaal negen leraren, gericht op leerinhoud, leerlingpopulatie, talige achtergrond van de leerlingen en twee lessen van dezelfde leraar, bleek dat de keuze voor bepaalde strategieën zowel leraarafhankelijk als contextafhankelijk is, maar omdat het hier om slechts negen leraren gaat, is er geen algemene conclusie uit te trekken. Het schooltaalstimulerende gedrag van leraren bleek niet samen te hangen met hun kennis over schooltaal, hun attitude ten aanzien van schooltaal, en hun school- taalvaardigheid. De kennis die in dit onderzoek getoetst is, ligt op het terrein van vakinhoudelijke en vakdidactische kennis van het vak taal. Mogelijk zijn andere domeinen van kennis, zoals pedagogische kennis of kennis over kinderen (Gess- Newsome & Carlson, 2013), wel van invloed op het schooltaalstimulerend gedrag van leraren. Om dit te onderzoeken zou gekeken kunnen worden welke andere domeinen van kennis mogelijk een rol spelen bij het vertonen van schooltaalstimulerend gedrag in de klassenpraktijk. Uit veel onderzoek blijkt dat attitude een belangrijke variabele is om gedrag te voorspellen (o.a. Ajzen, 1991; Bohner et al., 2002). In dit onderzoek is de attitude ten aanzien van schooltaalstimulerend gedrag onderzocht en er bleek geen samenhang tussen het gedrag van de leraren en hun scores op de attitudemeting. Het is de vraag of leraren het schooltaalstimulerende gedrag bewust inzetten tijdens de rekeninstructie en of schooltaalstimulerend gedrag gepland gedrag is. Mogelijk is schooltaalstimulerend gedrag bij veel leraren geen gepland gedrag, maar onbewust gedrag dat via ervaring routinematig of ingeslepen gedrag is geworden. Er werd weinig samenhang gevonden tussen het schooltaalstimulerend gedrag en de kenmerken van de achtergrond en context. De jaren ervaring in groep 3 en 4 van de leraar hingen negatief samen met het vertonen van complexe kenmerken van school- taal tijdens de schrijftaak. Een verklaring hiervoor kan zijn dat leraren die jarenlang

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0