Nanke Dokter

216 Stimuleren van schoolse taalvaardigheid bij rekenen leerproces zichtbaar was bij drie studenten die alle opdrachten van het onderwijs- programma van de interventie hebben uitgevoerd zoals was bedoeld. Uit de analyse van de data van deze drie studenten, aangevuld met een interview dat twee jaar na de interventie is afgenomen, bleek dat het handelen en reflecteren tussen de vier domei- nen van het model van Clarke en Hollingsworth (2002) per student verschilde. Al was het leerproces bij ieder van hen anders, er kon worden vastgesteld dat alle drie de studenten volgens het model tot professionele groei zijn gekomen door de interventie. Een student leerde over het inzetten van schooltaalstimulerende strategieën met name tijdens de interventie, een andere student leerde voornamelijk na de interventie en de derde student leerde zowel tijdens als na de interventie. Bij alle drie de studenten kwam dus naar aanleiding van de interventie een leerproces op gang, wat betekent dat de interventie in principe effect kan hebben als deze wordt uitgevoerd zoals ze oor- spronkelijk was bedoeld. Dat niet alle studenten ten volle aan de interventie hebben meegewerkt geeft te denken. Wat is ervoor nodig om alle studenten te bewegen met de op de opleiding in een interventieprogramma aangeboden lesstof – in casu het gebruik van schooltaalstimulerende strategieën – aan de slag te gaan? Op die belangrijke vraag wordt teruggekomen in de nu volgende reflecties op het uitgevoerde onderzoek. Reflecties In onderstaande reflecties worden vier hoofdthema’s uit dit onderzoek kritisch nader beschouwd. Het betreft schooltaal, de relatie tussen schooltaal en rekenen, het stimu- leren van schooltaal, en het opleiden in schooltaalstimulerend gedrag. Per thema wordt beschreven wat erover bekend is uit eerder onderzoek, wat de opbrengsten en beperkingen van dit onderzoek zijn en wat op basis daarvan mogelijke aanbevelingen zijn voor vervolgonderzoek. Schooltaal Dit onderzoek bouwt voort op het schooltaalconcept zoals dat werd ontwikkeld binnen het project Development of Academic Language in School and at Home (DASH; zie Aarts et al., 2011) en werd aangevuld met kenmerken uit het Core Academic Language Skills concept (CALS; zie Uccelli et al., 2015 ). Om schooltaalontwikkeling te stimuleren moet het taalaanbod rijk zijn in kwantiteit (Huttenlocher et al., 2002) en in kwaliteit (Aukrust, 2007). Huttenlocher et al. (2002) ontdekten dat taalaanbod van leraren met daarin meer morfologische schooltaalkenmerken van positieve invloed was op het gebruik van complexe taal door de leerlingen. In het DASH-onderzoek van Henrichs (2010) en Demir-Vegter et al. (2014) bleek dat leraren hun schooltaalaanbod mogelijk vereenvoudigen met het oog op de aanwezigheid van NT2-leerlingen in hun groepen. De uitkomsten van het onderhavige onderzoek met betrekking tot de gebruikte kenmerken van schooltaal door de leraren basisonderwijs komen hiermee overeen:

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0