Nanke Dokter

Slotbeschouwing 219 de werkvorm taakinstructie ruimte kan bieden voor het vertonen van schooltaalstimu- lerend gedrag; in de praktijk werd dit gedrag echter niet waargenomen. De verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat leraren de mogelijkheden van de didactische werkvorm voor het stimuleren van schooltaal niet voldoende kennen. Daarnaast werd in dit onderzoek zichtbaar dat leraren sterk variëren in de manier waarop ze de verschillende didactische werkvormen inzetten in hun rekenles. Leraren zijn zich mogelijk niet bewust van de kansen die ze zelf kunnen creëren door de manier waarop ze hun rekenles opbouwen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat in dit onderzoek alleen het klassikale gedeelte van de rekeninstructie is onderzocht. Onderzoek naar andere momenten binnen de les, zoals de verwerking, zouden wellicht een ander beeld kunnen geven van de manier waarop leraren hun rekenlessen ontwerpen. Het stimuleren van schooltaal Volgens Long (1983) en Zwiers (2008) is het van belang dat leraren met hun leerlingen in dialoog treden over de betekenis van de aangeboden taal. Zij zien de betekenis- onderhandeling als kernactiviteit bij (schoolse) taalontwikkeling. Om interactie over de betekenis van taal aan te kunnen gaan is het noodzakelijk dat leerlingen gestimuleerd worden tot het produceren van schooltaal, zodat ze laten zien welke betekenis ze geven aan de gebruikte taal. Volgens Riteco en Swank (2004) schenken leraren weinig aan- dacht aan het creëren van ruimte voor taalproductie. Van de Eerde et al. (2002) constateren dat leraren wel ruimte creëren voor taalproductie, maar dat daarbinnen weinig gedaan wordt aan betekenisonderhandeling. In het onderhavige onderzoek bleek dat leraren meer gericht zijn op het stimuleren van begrip dan op het stimuleren van productie van schooltaal. Het komt ook overeen met het onderzoek van Van den Boer (2003), die ontdekte dat leraren minder doorvroegen op wat leerlingen aangaven, maar veelal de rol van uitlegger vervulden. Toch werden strategieën gericht op het ontlokken van schooltaalproductie van leerlingen door bijna alle leraren ingezet, vooral tijdens de werkvorm gesprek . Leraren geven dus wel aandacht aan schooltaalproductie tijdens de rekeninstructie, maar er zijn in dit opzicht grote verschillen tussen de leraren. Om te kunnen vaststellen of er betekenisonderhandeling heeft plaatsgevon- den, is een meer kwalitatief onderzoek naar de taaluitingen van de leerlingen nood- zakelijk. De schooltaalstimulerende strategieën die gehanteerd zijn in dit onderzoek, zijn voornamelijk gebaseerd op onderzoek van Zwiers (2008), Smit (2013) en Hajer en Meestringa (2015). Op basis van deze onderzoeken konden twaalf strategieën worden bepaald: zes strategieën gericht op begrip van schooltaal door de leerling en zes strategieën gericht op productie van schooltaal door de leerling. In het onderhavige onderzoek zijn deze strategieën en hun gerichtheid op begrip of productie van school- taal gecombineerd om het schooltaalstimulerend gedrag van leraren vast te stellen. Daarmee vormen de onderscheiden schooltaalstimulerende strategieën een aanvulling op het hierboven genoemde eerdere onderzoek. Om te meten in hoeverre de strate- gieën door de leraren basisonderwijs in groep 3 en 4 tijdens de rekeninstructie werden ingezet, werd een codeerprotocol met betrekking tot de schooltaalstimulerende Sb

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0