Nanke Dokter

Schoolse taalvaardigheid 27 bestaand onderzoek worden getypeerd door elf kenmerken op vijf verschillende taal- niveaus. Om wiskundige problemen te kunnen oplossen, moeten leerlingen het pro- bleem eerst decontextualiseren, waarbij een hogere orde denkvaardigheid als redene- ren vereist is. Bij het begrijpen en verwoorden van wiskundige redeneringen hebben leerlingen het schooltaalregister nodig en zal de leraar aandacht moeten geven aan dit taalregister. Vanaf groep 3 en 4 wordt in de kerndoelen voor rekenen/wiskunde aan- gegeven dat leerlingen formele rekentaal moeten leren. Een dialogische aanpak lijkt tijdens de rekenles de meest effectieve aanpak voor het aangaan van betekenisonder- handelingen om zo te kunnen komen tot een hoger denkvermogen en daarmee tot een hoger rekenniveau. Om tot een dergelijke dialogische aanpak te komen, kunnen leraren tijdens de rekeninstructie variëren in de didactische werkvormen die ze gebruiken. De didactische werkvormen die tijdens de rekeninstructie een rol spelen zijn organisatie , uitleg , taakevaluatie , gesprek en taakinstructie . Om de schooltaalontwikkeling van de leerlingen te stimuleren kan de leraar tijdens de klassikale rekeninstructie schooltaal- stimulerend gedrag laten zien. Dat betekent dat de leraar zelf gebruik maakt van het schooltaalregister, maar ook dat hij strategieën gebruikt om de leerlingen te helpen de gebruikte schooltaal te begrijpen. Daarnaast kan de leraar tijdens de klassikale reken- instructie strategieën inzetten die gericht zijn op schooltaalproductie van de leerlingen. Onduidelijk is echter in hoeverre leraren van groep 3 en 4 tijdens de rekeninstructie de schooltaalontwikkeling van hun leerlingen stimuleren. Het is ook niet duidelijk welke factoren van invloed zijn op het schooltaalstimulerende gedrag van de leraren. Mogelijke factoren zijn de leraarkenmerken kennis over schooltaal en schooltaal- stimulerende strategieën, de attitude ten opzichte van schooltaal tijdens de reken- instructie en de eigen schooltaalvaardigheid, de achtergrondkenmerken leeftijd, jaren ervaring (in groep 3 of 4), groepsgrootte en vooropleiding, en de contextfactoren didactische werkvorm en groepsgrootte. De algemene onderzoeksvraag van het eerste deel van dit onderzoek luidt daarom: Welk schooltaalstimulerend gedrag vertonen leraren basisonderwijs in groep 3 en 4 tijdens de rekeninstructie en hoe hangt het vertoonde schooltaalstimulerende gedrag samen met leraarkenmerken, achtergrondkenmerken en contextfactoren? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet eerst worden onderzocht bij welke werkvormen tijdens de klassikale rekeninstructie leraren kansen hebben voor het ver- tonen van schooltaalstimulerend gedrag. De deelvragen met betrekking tot kansen op schooltaalstimulerend gedrag zijn de volgende: 1a Welke didactische werkvormen bieden volgens experts (de beste) kansen voor het stimuleren van de schooltaalontwikkeling van leerlingen in groep 3 en 4 tijdens de klassikale rekeninstructie? 1b Welke schooltaalstimulerende strategieën gebruiken leraren basisonderwijs tijdens de klassikale rekeninstructie in groep 3 en 4 tijdens de verschillende didactische werkvormen? 1

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0