Nanke Dokter

40 Stimuleren van schoolse taalvaardigheid bij rekenen Tabel 2.4 Overzicht schooltaalstimulerende strategieën met voorbeelden Definitie met voorbeelden Strategieën gericht op schooltaalbegrip van leerlingen 1 Hardopdenkend voordoen ( modeling ) De leraar demonstreert en benoemt hoe taal gebruikt moet worden: ‘Eerst zeggen we altijd de eenheden, negen, en dan zeg je de tienvouden, tachtig. Negenentachtig!’ 2 Betekenis geven (semantiseren) De leraar geeft betekenis aan woorden of breidt de betekenis van woorden uit door taal te gebruiken: ‘Een meetlat is hard en een meetlint die is meer slap.’ 3 Verbeterd herhalen van eigen taalgebruik ( recasting ) De leraar herhaalt wat hij heeft gezegd, maar verbetert aspecten van het taalgebruik naar meer schooltaal: ‘Dit is een bus. Hoeveel mensen zitten er in de bus? Hoeveel passagiers zitten er in de bus?’ 4 Herhalen van eigen correcte taalgebruik De leraar herhaalt exact wat hij heeft gezegd om de correct gebruikte taal te benadrukken: ‘Een twintigveld, een twintigveld.’ 5 Herformuleren van eigen taalgebruik De leraar herhaalt zijn boodschap op een andere manier: ‘Noteer dit ernaast, dit is een aantekening. Schrijf het op.’ 6 Visualiseren De leraar gebruikt materialen of gebaren om wat hij zegt te verbeelden. Strategieën gericht op schooltaalproductie door leerlingen 1 Vragen om preciezer te formuleren De leraar vraagt de leerling of hij dat nog iets duidelijker kan zeggen, altijd met de bedoeling om meer/betere taal te ontlokken bij de leerling: ‘Kun je dat ook anders zeggen?’ 2 Aanwijzingen geven De leraar richt de aandacht van de leerling op taalaspecten: ‘In het woord zie je een ander woord dat je vast wel kent.’ 3 Prikkelende opmerkingen maken De leraar doet een prikkelende uitspraak die schooltaal ontlokt: ‘Dus kilometers is hetzelfde als millimeters.’ 4 Verbeterd herhalen van uiting van leerling De leraar herhaalt wat de leerling zegt, maar verbetert aspecten van het taalgebruik naar meer schooltaal: Leerling: ‘Er zijn drie hoorntjes. Ze zitten in de doos.’ Leraar: ‘Ja, de drie hoorntjes kunnen allemaal in dezelfde doos gevonden worden.’ 5 Herhalen van correcte uiting van leerling De leraar herhaalt exact wat de leerling heeft gezegd om te benadrukken dat de leerling de taal goed heeft gebruikt: ‘Luister eens even wat B. daar zegt: het is allemaal oneven!’ 6 Herformuleren van uiting van leerling De leraar herhaalt de uiting van de leerling op een andere manier: Leerling: ‘We moeten niet vergeten om de bloemen die achter in de auto liggen te tellen.’ Leraar: ‘Ja inderdaad, dat moeten we niet vergeten.’

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0