Nanke Dokter

Schooltaalontwikkeling stimuleren 57 Tabel 4.1 Gemiddeld percentage, standaarddeviatie en range van de mate waarin schooltaal- kenmerken voorkwamen tijdens acht minuten rekeninstructie (N=27) Schooltaalkenmerken Gemiddeld % SD Range 1 Diversiteit 2.39 .57 1.55 – 3.92 2 Infrequente woorden .07 .02 .04 – .13 3 Vaktaalwoorden .17 .05 .08 – .30 4 Inhoudswoorden .46 .03 .39 – .51 5 Morfologisch complexe woorden .08 .02 .04 – .12 6 Expliciete referentie naar tijd .08 .04 .01 – .17 7 Expliciete referentie naar plaats .14 .08 .00 – .36 8 Complexe samengestelde zinnen .09 .05 .01 – .23 9 Complexe voegwoorden .14 .07 .02 – .31 10 Redeneren .22 .10 .04 – .40 11 Refereren aan schooltaalregister .01 .01 .00 – .06 De proportionele maat van het lexicale schooltaalkenmerk diversiteit (bepaald door het aantal types ) is niet vergelijkbaar met de andere lexicale proportionele maten, omdat het gemiddelde aantal types werd bepaald per uiting en er meerdere types in een uiting kunnen voorkomen. De andere gemiddelden werden berekend door het aantal keren dat het kenmerk voorkwam te delen door het aantal types . Het aantal types verschilde substantieel bij de leraren; van 1.5 tot bijna 4 verschillende types per uiting. Van de verschillende woorden die de leraren gebruikten, kon 7% worden gekwalificeerd als infrequente woorden. Het gemiddelde aantal vaktaalwoorden was veel hoger (17%). Morfologisch complexe woorden kwamen minder voor; gemiddeld 8% van alle ver- schillende soorten woorden was morfologisch complex. Bijna de helft van alle woorden die gebruikt werden, waren inhoudswoorden (46%). Daarbij is de standaarddeviatie van de gebruikte inhoudswoorden laag (.03). Kortom, lexicaal gezien, kijkend naar de kenmerken 1-5, bestond het woordgebruik van de leraren voor bijna de helft uit inhoudswoorden en gebruikten ze meer vaktaalwoorden dan infrequente of morfo- logisch complexe woorden. De andere (niet lexicale) proportiematen werden gebaseerd op het aantal uitingen. In 8% van de uitingen gebruikten de leraren expliciete referenties naar tijd. Expliciete referenties naar plaats werden meer gebruikt (14%), dit met een grote range (0%-36%) wat aangeeft dat sommige leraren nauwelijks of niet expliciet refereerden naar plaats, terwijl andere leraren dit deden in ongeveer een derde van hun uitingen. Leraren ge- bruikten complexe samengestelde zinnen in gemiddeld 9% van hun uitingen, met een range van 1% tot 23%. Dat betekent dat leraren meer spraken in eenvoudige zinnen dan dat ze samengestelde zinnen hanteerden. Gemiddeld 14% van de uitingen bevatte een complex voegwoord, opnieuw met een grote range (1%-31%). Van alle uitingen die gecodeerd werden voor abstractieniveau werd van 22% vastgesteld dat ze bij het hoogste abstractieniveau, redeneren, hoorden (met een grote range van 4%-40%). Er werd in 1% van de uitingen gerefereerd naar het schooltaalregister (met een kleine range van 0%-6%). 4

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0