Nanke Dokter

Schooltaalontwikkeling stimuleren 61 gevonden is tussen het gebruik van types tijdens de didactische werkvormen uitleg of gesprek . Hoofdkenmerk 2, lexicale complexiteit, liet geen significant effect zien van Groep en Didactische werkvorm (alle F<1). Dit betekent dat er geen significante ver- schillen werden gevonden tussen groep 3 en 4 en binnen de didactische werkvormen uitleg en gesprek in gebruik van infrequente of morfologisch complexe woorden. Hoofd- kenmerk 3, lexicale specificiteit, liet een hoofdeffect met een sterke effectmaat zien voor Groep (F 1,21 =11.02, p=.003, η p 2 =.34). Er werd geen effect gevonden van Didac- tische werkvorm (F 1,21 =1.35, p=.26, η p 2 =.06). Leraren in groep 4 gebruiken significant meer specifieke taal dan leraren in groep 3, waarbij geen verschil gevonden werd tussen gebruik tijdens uitleg of gesprek . Net als bij hoofdkenmerk 2 liet ook hoofd- kenmerk 4, grammaticale complexiteit, geen significant effect zien van Groep of Didactische werkvorm (alle F<1), wat betekent dat de grammaticale complexiteit in groep 3 en 4 en binnen uitleg of gesprek niet verschilt. Ten slotte liet de analyse van hoofkenmerk 5, tekstuele complexiteit, geen hoofdeffect zien van Groep (F 1,21 =1.49, p=.24, η p 2 =.07) maar was er wel een trend naar significantie met een redelijke effect- maat zichtbaar voor Didactische werkvorm (F 1,21 =3.39, p=.08, η p 2 =.13). Dat wil zeggen dat de leraren in groep 3 en 4 meer redeneringen en complexe voegwoorden gebruikten tijdens uitleg dan tijdens gesprek . Concluderend kunnen we stellen dat het schooltaal- karakter van het taalaanbod van de leraren significant groter was in groep 4 dan in groep 3 op het gebied van lexicale diversiteit en specificiteit. Om zicht te krijgen op mogelijke samenhangen tussen de achtergrondkenmerken van de leraren en hun schooltaalaanbod werden correlaties berekend. Er werd een negatief significante correlatie gevonden: tekstuele complexiteit correleert negatief sig- nificant met leeftijd gecorrigeerd voor jaren ervaring in groep 3 en 4 (r=-.52, p=.01). Hoe ouder de leraren waren, hoe minder groot de tekstuele complexiteit van hun taalaanbod was. De partiële correlaties tussen de leeftijd van de leraren en lexicale en grammaticale complexiteit waren ook negatief, maar niet significant (p=.09). Een non- parametrische correlatieanalyse met vooropleiding en aanvullende scholing als onaf- hankelijke variabelen, liet een significant resultaat zien: hoe hoger de vooropleiding van de leraren was, des te meer lexicaal specifiek taalaanbod zij gebruikten (r=.42, p=.03). Alle andere correlaties waren niet significant. 4.2.3 Twee praktijkvoorbeelden Van twee leraren wordt hier bij wijze van voorbeeld een lesfragment beschreven om te verduidelijken hoe het gebruikte schooltaalaanbod in de praktijk kan variëren. Leraar 1 is een van de hoogst scorende leraren met betrekking tot het schooltaalaanbod tijdens de rekeninstructie. Deze leraar is 36 jaar en heeft vier jaar ervaring in het onderwijzen van groep 3 en 4. Zij geeft les in een combinatiegroep 3 en 4; de rekeninstructie die in dit onderzoek gebruikt is, werd gegeven aan 18 leerlingen van groep 4. Leraar 2 is een van de laagst scorende leraren, zij is 58 jaar, heeft 28 jaar ervaring in het onderwijzen van groep 3 en 4 en de groepsgrootte van de groep 4 waaraan ze lesgeeft is 29. De scores van deze leraren op de verschillende schooltaalkenmerken is vergeleken met de 4

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0