Nanke Dokter

76 Stimuleren van schoolse taalvaardigheid bij rekenen 4.5 Conclusies In dit hoofdstuk is onderzocht welk schooltaalaanbod leraren basisonderwijs in groep 3 en 4 tijdens de rekeninstructie gebruiken, welke schooltaalstimulerende strategieën ze inzetten, of er samenhang bestaat tussen het schooltaalaanbod en de gebruikte schooltaalstimulerende strategieën, en of er samenhang bestaat met achtergrond- kenmerken, de groepen en de gebruikte didactische werkvormen uitleg en gesprek . Eerst is onderzocht welke schooltaalkenmerken in het taalaanbod van de leraar tijdens de rekeninstructie werden aangetroffen. Als antwoord op de vraag in welke mate leraren schooltaal gebruiken tijdens de werkvormen uitleg en gesprek in de klassikale rekeninstructie, kan worden gesteld dat alle elf kenmerken van het school- taalregister door de leraren werden gebruikt tijdens de instructie. Deze elf kenmerken konden worden teruggebracht tot vijf hoofdkenmerken: lexicale diversiteit, lexicale complexiteit, lexicale specificiteit, grammaticale complexiteit, en tekstuele complexi- teit, die in dit onderzoek vervolgens als uitgangspunt voor verdere analyses werden genomen. Leraren gebruikten meer schooltaal gericht op inhoud (lexicale diversiteit en lexicale specificiteit) dan op vorm (lexicale complexiteit en grammaticale complexiteit). Er waren leraren die redeneringen in hun taalaanbod gebruikten maar er waren ook leraren die dat vrijwel niet deden. Om deze variatie te kunnen verklaren is onderzocht of de gevonden strategieën mogelijk samenhingen met de achtergrondkenmerken van de leraren, zoals leeftijd, jaren ervaring en vooropleiding of de contextfactor klassen- grootte. Ook het gebruik van de didactische werkvorm of de groep waarin werd lesgegeven, konden van invloed zijn op de gebruikte schooltaal. In de analyses bleek de groep inderdaad een rol te spelen: het schooltaalkarakter van het taalaanbod van de leraren in groep 4 was significant groter dan in groep 3 voor wat betreft de kenmerken lexicale diversiteit en specificiteit. Omdat leerlingen in groep 4 al langer hun schooltaal hebben kunnen ontwikkelen, is dit ook te verwachten. Met betrekking tot de didac- tische werkvormen kwam alleen het schooltaalkenmerk tekstuele complexiteit meer voor tijdens uitleg dan tijdens gesprek . Dat betekent dat leraren bij de werkvorm uitleg meer redeneringen gebruikten dan bij de werkvorm gesprek . In een gesprek wordt een grotere inbreng verwacht van de leerlingen. Een hogere frequentie van strategieën gericht op schooltaalproductie toont aan dat dit bij de onderzochte leraren het geval was. De leraar is daardoor meer afhankelijk van de inbreng van de leerlingen bij het opzetten van een redenering. Het zou lastiger kunnen zijn om tekstuele complexiteit te tonen als er voortgeborduurd moet worden op uitingen van de leerlingen. Bij het bekijken van de achtergrondkenmerken bleek dat hoe ouder de leraren waren, hoe minder groot de tekstuele complexiteit van hun schooltaalaanbod was. Het zou zo kunnen zijn dat oudere leraren zich vanuit hun ervaring op voorhand aanpassen aan wat ze aan schooltaalbegrip verwachten van hun leerlingen. Ze verplaatsen zich in het taalniveau van de leerling en passen daar hun taalaanbod op aan. Een ander significante samenhang werd gevonden tussen de vooropleiding van de leraren en hun taalaanbod: hoe hoger de vooropleiding, des te meer lexicaal specifiek taalaanbod er werd gebruikt. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat in hogere vooropleidingen meer specifieke taal gebruikt wordt.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0