Marieke van Rosmalen
Nederlandse samenvatting 161 A zenuwen. De opvallendste bevinding uit deze studie is dat er verschillen zijn in de diffusieparameters tussen patiënten met CIDP en MMN. Zo hebben patiënten met CIDP een hogere ‘radial diffusivity’ dan patiënten met MMN ( p < 0.001), een diffusie parameter die lijkt te correleren met demyelinisatie. Dit kan erop wijzen dat het onderliggende pathofysiologische proces wezenlijk anders is bij patiënten met CIDP en MMN, terwijl zij wel dezelfde afwijkingen vertonen bij zenuwgeleidingsonderzoek, zenuwechografie en kwalitatieve MRI. De resultaten suggereren met name dat het pathofysiologische proces bij patiënten met MMN niet primair lijkt te berusten op demyelinisatie. Deze studie draagt bij aan een beter begrip van de onderliggende pathofysiologische processen in CIDP en MMN en geeft verdere richting aan toekomstig onderzoek naar mogelijke biomarkers voor ziekteprogressie en behandelrespons. Het laatste gedeelte van dit proefschrift richt zich op kwantitatieve MRI en de toepassing hiervan voor gebruik als biomarker. Biomarkers kunnen onder andere gebruikt worden om het ziektebeloop te vervolgen en om behandelrespons te monitoren. Voor CIDP en MMN bestaan er op dit moment geen robuuste en betrouwbare biomarkers, terwijl dit voor de klinische praktijk wel nodig is gezien het ziektebeloop en de respons op behandeling van patiënt tot patiënt kan variëren. Hoofdstuk 7 beschrijft daarom een longitudinale studie die onderzoekt of kwantitatieve MRI van de plexus brachialis geschikt zou kunnen zijn om te dienen als biomarker voor CIDP en MMN. Diverse kwantitatieve MRI-parameters worden verkregen middels DTI, T2 mapping en analyse van de vetfractie en zij worden opgevolgd over 1 jaar tijd. De resultaten van deze studie laten zien dat bij patiënten met CIDP verschillende diffusieparameters en de vetfractie veranderen over de tijd. Deze veranderingen correleren helaas niet aan een van de klinische parameters zoals behandelrespons en spierkracht. Patiënten met MMN lieten geen veranderingen zien in een van de kwantitatieve MRI- parameters over de tijd. Op basis van deze studie lijkt kwantitatieve MRI van de plexus brachialis een beperkte prognostische waarde te hebben. Deze studie geeft daarentegen wel richting voor toekomstig onderzoek. Zo zouden toekomstige onderzoekers zich kunnen richten op het gebruik van andere technieken dan beeldvorming. Samengevat richt dit proefschrift zich op het onderzoeken van de verschillende kenmerken van CIDP en MMN middels meerdere MRI-studies. Het verbeteren van de waarde van MRI binnen de diagnostiek van CIDP en MMN wordt beschreven, alsook het gebruik van MRI voor het bestuderen van de pathofysiologie en als biomarker voor het vervolgen van ziektebeloop en respons op behandeling. Dit proefschrift beschrijft dat MRI van de plexus brachialis betrouwbaar kan worden ingezet voor het stellen van de diagnose CIDP of MMN, mits een kwantitatieve beoordelingsmethode gebruikt wordt. Met name voor CIDP-patiënten is MRI van toegevoegde waarde. Verder laat MRI van de intraspinale zenuwen zien dat er ook morfologische veranderingen zijn in de meest proximale delen van het perifeer zenuwstelsel bij patiënten met CIDP en MMN en dat dit lijkt samen te hangen met de neurologische klachten. Geavanceerde, kwantitatieve MRI-technieken, zoals DTI, zijn in staat om verschillen aan te tonen in de plexus brachialis tussen CIDP en MMN, wat erop wijst dat
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0