Hester van Eeren

Samenvatting | 161 | met een laag risico te behandelen. In de groep jongeren die voorafgaand aan de behandeling wel een maatregel had, was het niet mogelijk om met de propensity score te corrigeren voor baseline verschillen tussen de behandelgroepen; MST en FFT konden niet worden vergeleken in deze subgroep. In lijn met het RNR-model bleek dat jongeren met een maatregel voorafgaand aan de behandeling inderdaad vaker toegewezen waren aan MST dan aan FFT. Omdat verwacht wordt dat MST een meer intensieve en duurdere behandeling is dan FFT, lijkt aanvullend onderzoek naar de kosteneffectiviteit van MST en FFT op basis van deze resultaten alleen relevant in de groep jongeren zonder maatregel voorafgaand aan de behandeling. In Hoofdstuk 6 zijn de bevindingen uit de voorgaande hoofdstukken samengevat en als geheel nader beschouwd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat kosteneffectiviteitsanalyses bruikbaar en waardevol zijn binnen het jeugdveld en dat de resultaten uit deze analyses gebruikt zouden kunnen worden om beschikbare budgetten in het jeugdveld te verdelen. Daarnaast hebben de onderzoeken naar de effectiviteit en kosteneffectiviteit van jeugdinterventies aangetoond dat het gebruik van data verzameld in de klinische praktijk, zoals via Routine Outcome Monitoring, valide en zinvol is. In Hoofdstuk 6 zijn ook de implicaties van dit proefschrift voor praktijk, onderzoek en beleid beschreven. De bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek dienen actief bij hulpverleners, cliënten en beleidsmakers onder de aandacht gebracht te worden, zodat alle partijen over dezelfde informatie beschikken om te kiezen voor effectieve en kosteneffectieve interventies. Om de kosteneffectiviteit van interventies in kaart te brengen, zou het zorggebruik van jongeren routinematig gemeten moeten worden, bijvoorbeeld in Routine Outcome Monitoring. Onderzoek naar de kosteneffectiviteit van interventies lijkt immers eengrotere rol tegaan spelennugemeenten verantwoordelijk zijn voor de jeugdzorg budgetten. Onderzoekers die gebruik maken van data uit de klinische praktijk, zouden richtlijnen moeten volgen die aangeven op welke manier transparant gerapporteerd kan worden over het gebruik van observationele data in evaluatiestudies. Ten slotte, als onderzoeksresultaten gebruikt worden om een jeugdinterventie al dan niet te vergoeden, zouden de vergoedingscriteria inzichtelijk en transparant moeten zijn. Er is grote behoefte aan richtlijnen voor kosteneffectiviteitsonderzoek in het jeugdveld om dergelijk onderzoek in het jeugdveld te bevorderen en te verbeteren. Bij het ontwikkelen van deze richtlijnen kan het noodzakelijk zijn over de grenzen van het eigen (jeugd)werkveld te kijken en gebruik te maken van andere relevante perspectieven en methoden.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw