Maxime Verhoeven

239 Nederlandse samenvatting kunnen monitoren. We hebben daarom een index ontwikkeld en gevalideerd voor het monitoren van ziekteactiviteit van RA-patiënten, gebruikmakend van de OST-score ( hoofdstuk 10 ). In deze index genaamd DAS-OST wordt de OST-score gecombineerd met de waarde van de bezinking, een score door de patiënt van de ziekteactiviteit en met geslacht. De overeenstemming tussen deze DAS-OST en de DAS28 was relatief hoog. We concluderen dat met de DAS-OST ziekteactiviteit bij RA-patiënten voldoende nauwkeurig kan worden gemonitord. DAS-OST geeft sneller en objectiever een indruk van de ziekteactiviteit dan DAS28. Bij het ontwikkelen van DAS-OST hebben we de DAS28 als referentiestandaard gebruikt; er is geen echte gouden standaard voor het meten van ziekteactiviteit van RA-patiënten. Een andere referentiestandaard die relevant is voor de klinische praktijk, is het oordeel van de behandelende reumatoloog of de ziekte actief of rustig is. In het eerste geval moet de DMARD-therapie worden aangepast. In hoofdstuk 11 is beschreven in hoeverre de OST-score, de DAS-OST en de DAS28 de RA-activiteit kunnen classificeren als actief of rustig, waarbij het oordeel van de behandelende reumatoloog de referentiestandaard is. Het blijkt dat de DAS-OST dat duidelijk beter kan dan de OST-score alleen, maar wel minder goed dan de DAS28. Het voorlaatste hoofdstuk ( hoofdstuk 12 ) betreft een door ons ingezonden brief (‘letter’), waarin ons onderzoek wordt beschreven dat probeert een ook al eerder vastgesteld systematisch verschil in OST-scores tussenmannen en vrouwen te verklaren: mannen scoren over het algemeen hoger dan vrouwen. We vinden bij dit onderzoek ook een forse overlap van OST-scores van RA-patiënten en die van vrijwilligers zonder RA, maar vinden geen afdoende verklaring voor het geslachtsverschil. De overlap en het geslachtsverschil spelen echter geen belangrijke rol als herhaalde OST-scores over de tijd worden gebruikt binnen dezelfde patiënt en evenmin als de DAS-OST wordt gebruikt, waarin geslacht een parameter is. Conclusie Het onderzoek, beschreven in dit proefschrift beoogt bouwstenen aan te dragen met als uiteindelijk doel de behandeling van (pas gediagnosticeerde) RA-patiënten te verbeteren. Het eerste deel van dit proefschrift laat zien dat bij pas gediagnosticeerde RA- patiënten het starten met intensievere ‘ treat-to-target’- DMARD-strategieën effectiever is dan volgens huidige richtlijnen starten met de ‘ treat-to-target’- behandelstrategie met MTX met zo nodig ophogen van de dosis, d.w.z. bij onvoldoende effect. Maar starten met MTX met de GC prednison (kortdurend als overbruggingstherapie of langer durend, waarbij de prednison dan ook als DMARD werkt) is mogelijk even effectief als starten met andere intensievere strategieën met een bDMARD, die wel duurder zijn. Starten met MTX met prednison bij pas gediagnosticeerde RA-patiënten is het meest kosteneffectief en deze goedkope strategie is ook wereldwijd beschikbaar

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0