Mylène Jansen

419 gebruikt zijn. Veel patiënten hebben echter wel last van pengatinfecties. De conclusie was dat er langere follow-up nodig is met meer patiënten, maar dat het bewijs tot nu toe laat zien dat patiënten duidelijk baat hebben bij kniedistractie, zowel op korte (2 jaar) als lange (>7 jaar) termijn. Wel is het belangrijk dat er aandacht is voor het verbeteren van de indicatie voor behandeling met kniedistractie. De eerste lange termijn resultaten van kniedistractie zijn weergegeven in hoofdstuk 3 , waar de klinische resultaten tot negen jaar na behandeling worden beschreven van 20 patiënten in Nederland behandeld met kniedistractie. De helft van de patiënten had na negen jaar nog steeds geen knieprothese, ondanks het feit dat ze daar oorspronkelijk voor in aanmerking kwamen. In mannelijke patiënten was dit zelfs meer dan twee op de drie. Patiënten die nog geen vervolgoperatie ondergaan hadden, lieten na 9 jaar nog steeds een significante verbetering in klinische en structurele (gewrichtsspleetafstand) uitkomsten zien. Zelfs patiënten die wel een knieprothese kregen lieten het jaar ervoor nog steeds significant betere klinische resultaten zien dan vóór behandeling met distractie. De mate van kraakbeenherstel in het eerste jaar na behandeling lijkt een belangrijke factor te zijn voor klinisch succes op lange termijn (9 jaar). Om kniedistractie te vergelijken met alternatieve chirurgische behandelingen, worden in hoofdstuk 4 klinische uitkomsten en structureel weefselherstel geëvalueerd tot 2 jaar na kniedistractie, knieprothese, of (hoge tibiakop) osteotomie, bij patiënten die behandeld waren in 2 aparte gerandomiseerde gecontroleerde studies. Alle behandelingen lieten significante verbetering zien, vergelijkbaar tussen kniedistractie en osteotomie zowel voor klinische (vragenlijsten) en structurele (gewrichtsspleetafstand) resultaten. Patiënten met een knieprothese lieten wat betere klinische resultaten zien dan patiënten met kniedistractie, maar wel ten koste van hun eigen knie. Specifieke eiwitten (biomarkers) in bloed en urine van kniedistractie patiënten lieten in eerste instantie een netto afname, maar na 2 jaar een netto toename in collageen type II synthese zien. De toename van deze belangrijke bouwsteen van kraakbeen wijst op de aanmaak van een type kraakbeen (hyalien kraakbeen) dat belangrijk is voor het langdurige herstel van het gewricht. Voortbordurend op de studie die kniedistractie en osteotomie vergelijkt, zijn in hoofdstuk 5 terugkeer naar sport en werk na beide behandelingen vergeleken. Het aantal patiënten dat na behandeling weer kon sporten en werken was vergelijkbaar tussen de behandelingen. Na 6 maanden konden 7 op 10 patiënten weer sporten en 9 op 10 patiënten weer werken. Na een jaar was dit respectievelijk 8 en 9.5 op 10 patiënten voor sport en werk. Vergeleken met voor de behandeling beoefenden patiënten minder intensieve (high-impact) sporten, maar deelname aan sport was 5 jaar na behandeling vergelijkbaar met 1 jaar na behandeling. Dit duidt op een langdurend behandeleffect na zowel kniedistractie als osteotomie, wat belangrijk is voor deze relatief jonge en actieve artrosepatiënten. Nederlandse samenvatting

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0