Arjen Lindenholz

208 ADDENDUM I De afgelopen twee decennia kenden vele technologische ontwikkelingen op het gebied van MRI van de arteriële vaatwand. Terwijl initieel enkel de extracraniële arteriën in de hals (carotiden) in beeld konden worden gebracht, zijn er tegenwoordig – door zowel technische verbeteringen als toegenomen signaal- ruisverhouding (SNR), beeldcontrast (CNR) en spatiële resolutie door de komst van hogere magneetveldsterkten (3T en 7T) – ook meerdere MRI-sequenties beschikbaar voor het visualiseren van de intracraniële arteriën. Deze sequenties kunnen worden gebruikt om de submillimeter-dunne intracraniële vaatwand te beoordelen op afwijkingen. Het gebruik hiervan in klinische studies heeft inmiddels geleid tot de definitie van meerdere wandkarakteristieken, kenmerkend voor een verscheidenheid aan vasculaire aandoeningen. Het is echter lastig om histopathologische validatie te verkrijgen van vaatwandafwijkingen zoals gezien op MRI-beelden. Een definitief antwoord op de vraag of het ook daadwerkelijk is wat we denken te zien (de aard van de afwijkingen), is hierdoor tot dusver uitgebleven. Daarnaast zijn er weinig studies verricht naar de (aanvullende) klinische waarde van de gedetecteerde vaatwandafwijkingen. Deze onzekerheden hebben tot op heden een belangrijke rem geplaatst op de klinische translatie en hiermee gepaard gaande systematische implementatie in de klinische diagnostiek. In het eerste deel van dit proefschrift wordt aandacht besteed aan de technische aspecten en uitdagingen van MRI van de intracraniële vaatwand in relatie tot veldsterkte en acquisitietijd. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de voordelen en uitdagingen van 7T MRI bij de diagnostiek van vasculaire neurologische aandoeningen, waaronder cerebrale ischemie. In hoofdstuk 3 wordt toegespitst op de verschillen, overeenkomsten en algemene uitdagingen van MRI van de intracraniële vaatwand, zowel op 7T als op 3T. Hoewel 3T vanuit klinisch perspectief het meest praktisch is, beelden van de vaatwand kan verkrijgen met hoge resolutie en kan helpen in de differentiatie tussen verschillende vasculaire aandoeningen, zijn de vaatwanden op 7T duidelijker af te grenzen door hogere CNR en door betere onderdrukking van cerebrospinale vloeistof (CSF). Hierdoor is 7T sensitiever bij de detectie van vaatwandafwijkingen. Daarnaast biedt hoofdstuk 3 radiologen handvatten voor de beoordeling van vaatwandscans, waaronder standaard beoordeling van de gezonde vaatwand, valkuilen bij de beoordeling, het beschrijven van afwijkingen en de interpretatie in een klinische context. In hoofdstuk 4 wordt de lange acquisitietijd van veel intracraniële vaatwandscans onder de loep genomen. Dit is een gevolg van de hoge technische eisen die aan deze sequenties worden gesteld. Door aanpassingen in de spatiële resolutie, SNR, CNR of een combinatie van deze factoren is een 3T vaatwandsequentie ontwikkeld die dertig procent sneller is dan de huidige klinisch gebruikte sequentie, met behoud van zowel voldoende kwalitatieve als kwantitatieve beeldkwaliteit.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0