Sonja Graafstal en Carine Heijligers

Sonja Graafstal Carine Heijligers BEWEGING-ALS-HOUVAST Een relationeel perspectief op beweging

Beweging-als-houvast Een relationeel perspectief op beweging Sonja Graafstal Carine Heijligers Radboud Universiteit Februari 2024

Colofon Dit proefschrift is tot stand gekomen aan het Behavioural Science Institute aan de Radboud Universiteit. Dit proefschrift is mede gefinancierd door Koraal NOB, Nederland. Ontwerp omslag: Ben Wels Ontwerp binnenwerk: Robin Weijland, persoonlijkproefschrift.nl Print: Ridderprint www.ridderprint.nl © Sonja Graafstal & Carine Heijligers, 2024 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, by photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the authors.

Inhoud Inhoud 5 Proloog 6 Inleiding 16 Theorie 27 1a Uitgangspunten 28 1b Systemisch ontwikkelingsperspectief 50 1c Relationeel ontwikkelingsperspectief 78 1d Gezamenlijkheid en Onderscheid 106 1e Beweging 128 Methode 159 2a Deelnemers en Procedure 160 2b Hulpverleningsproces 168 2c Data-analyse 186 Resultaten 219 3a Dewy - Mireille 220 3b Menno – Joram 240 3c Menno - Mylene 262 3d Levi - Gerda 282 3e Zack - John 310 3f Yara - Veerle 338 3g Rens - Emma 364 3h Floyd - Anouska/Raisa 384 3i De Zevenster 426 Discussie 439 4a Theoretische beschouwing 440 4b Empirische beschouwing 458 4C Algemene nabeschouwing 476 Valorisatie 493 5a Perspectief op stoornissen 494 5b Verwante methoden 524 5c Zorgethiek en de hulpgever 556 Epiloog 592 Literatuur 598 Appendices 620

6 PROLOOG Proloog

7 PROLOOG “Je hoeft niet gehandicapt te zijn om anders te zijn, iedereen is anders”. Kim Peek1 Voor u ligt het resultaat van een twaalf jaar lange reis, waarin we door het grensgebied van wetenschap en hulpverlening zijn getrokken en beide zijden van de grens uitvoerig hebben verkend. Het was ook een reis door het leven, want we zijn in ons persoonlijk leven over bergen en door diepe dalen gegaan. Het bereiken van de afronding van dit boek behoort tot een van de hoogtepunten van ons leven. Vanaf dit punt kijken we terug op de route die we gelopen hebben. We zien de mijlpalen die we juichend bereikt hebben, de kruispunten waar we hebben staan dubben welke weg de juiste zou zijn, het mulle zand waar we vooral hebben geploeterd om vooruit te komen. We zien de mensen die we onderweg ontmoetten, die ons het vertrouwen gaven dat we op de goede weg waren en die ons vergezelden voor korte of langere tijd. Zij moedigden ons aan om door te gaan en verlichtten ons pad met hun wijsheid en kennis. We ontmoetten ook mensen die twijfelden aan onze weg en ons kritische vragen stelden. Juist deze vragen inspireerden ons om dieper te zoeken, verder te kijken dan wat voor handen lag. Het is een reis van verbinding geweest die we dankzij al deze mensen hebben kunnen volbrengen. In het dankwoord zullen we velen bij naam noemen, terwijl we ons ervan bewust zijn evenzo velen niet te noemen die ook belangrijk zijn geweest. Het is met grote dankbaarheid in ons hart, dat we kunnen terugkijken op al deze mensen die ons geïnspireerd hebben, zonder dat ze het misschien zelf door hadden. Ook wij hebben ons soms pas veel later gerealiseerd welke mensen aanleiding hebben gegeven om op pad te gaan. De weg was van tevoren niet bekend, noch was er een uitgestippelde route, gaandeweg ontvouwde het pad zich voor ons. De enige opdracht was doorgaan en doorlopen tot we op een zeker moment zouden weten dat het einde van de reis bereikt was. Een belangrijk moment in die reis is nu aangebroken. De auteurs Wanneer begint een reis? Wanneer weet je of je al onderweg bent of niet? Onze reis is lang voor de start van dit proefschrift begonnen, zelfs voordat onze samenwerking vorm begon te krijgen. Terugkijkend op onze beider levens waren wij ieder op onze eigen manier al jaren bezig om oplossingen en antwoorden te zoeken voor vragen waar we in de hulpverlening tegen aanliepen. Het is zelfs mogelijk dat de reis al begonnen is bij onze voorouders of het gezinssysteem waarin we als kind zijn opgegroeid, wie zal het zeggen. Patronen uit een ver verleden kunnen nog steeds zichtbaar zijn in ons huidige bestaan. Graag willen we de lezer een stukje mee laten lopen op de weg die wij gegaan zijn en wijzen op de richtingaanwijzers langs het pad om uit te komen op het punt waar we nu zijn, de voltooiing van dit proefschrift. 1 Kim Peek stond model voor Rain Man, een film over het leven van een man met het savantsyndroom. P

8 PROLOOG Carine Heijligers Voor Carine gaan we terug naar eind jaren zeventig, toen zij op negentienjarige leeftijd als pedagogisch medewerker ging werken bij de therapeutische gezinshuizen van Browndale. John Brown, de grondlegger van Browndale, zette deze gezinshuizen op voor kinderen met ernstige problemen in de sociaalemotionele ontwikkeling. Deze kinderen konden niet thuis wonen en hadden nauwelijks ervaring met een veilig en ‘normaal’ gezinsleven. Het doel van deze gezinshuizen was om het ‘gewone’ gezinsleven zo goed als mogelijk na te bootsen, met professionals die zich voor langere tijd aan dit gezinshuis en deze groep kinderen wilden verbinden. Het viel Carine op dat de kinderen allemaal op een bepaalde manier onhandig waren in de omgang met anderen en hierdoor regelmatig in conflict kwamen met elkaar. Hoe kan dat toch, terwijl de meeste mensen geboren worden met kwaliteiten om zich op een goede manier relationeel te ontwikkelen? Deze relationele onhandigheid was de aanleiding om uit te zoeken hoe je daarmee om zou kunnen gaan en misschien zelfs zou kunnen veranderen. Carine besloot tot het volgen van de opleiding Social Sciences of Liberal Arts bij de Antioch University. Vervolgens werkte ze mee aan het opzetten van een ontwikkeltraject voor kinderen die dusdanig beschadigd waren dat ze het reguliere onderwijs niet konden volgen. Deze kinderen waren nog niet schoolrijp, hoewel ze dat volgens hun kalenderleeftijd wel zouden moeten zijn. Carine richtte zich op de expressiemogelijkheden die de kinderen in hun beweging lieten zien. Zo kreeg een kind dat met grote gebaren beweegt de ruimte om te tekenen op rollen behang of om de ramen te lappen. Voor een kind met veel ritmegevoel was er de mogelijkheid om muziek te maken of te dansen. Door aan te sluiten bij de eigen mogelijkheden en interesses van het kind, was school laagdrempelig en kregen kinderen het gevoel competent te zijn. Dit werd de basis waarop werd voortgebouwd tot na verloop van tijd ieder kind een vorm van bestaand onderwijs kon volgen. Op dit schooltje ontmoette Carine Marijke Rutten-Saris (1943-2020). Marijke was docent ‘methodiek’ aan de Kopse Hof in Nijmegen en begeleidde een studente die in de Browndale school haar stage kwam lopen. Carine en Marijke ontdekten dat zij eenzelfde manier van kijken hadden naar jongeren met probleemgedrag, namelijk door niet op het ‘foute’ gedrag de aandacht te vestigen, maar door eerst aan te sluiten bij de mogelijkheden van de jongere. Marijke vond het heel boeiend om te zien dat hierdoor nieuwe manieren van bewegen gingen ontstaan, waardoor jongeren meer mogelijkheden kregen om te kunnen handelen en reageren. Deze toevallige ontmoeting leidde tot een jarenlange samenwerking tussen Carine en Marijke. Uit deze samenwerking groeide een methode die bekend werd onder de naam Emerging Body Language (EBL), in het Nederlands aangeduid met ‘Scheppende Lichaamstaal’ (Rutten-Saris, 1990).

9 PROLOOG Marijke wilde naast het onderwijzen van de EBL-therapie deze ook wetenschappelijk funderen. Zij vond theoretische onderbouwing bij Daniel Stern. In zijn boek ‘The Interpersonal World of the Infant’ (1985/2000) staat de ontwikkeling van het ‘zelf’ en de vroege ouder-kind interactie centraal. De grote verdienste van Stern is geweest om deze ontwikkelingen te benaderen vanuit het gezichtspunt van de baby en dit te onderbouwen met tal van wetenschappelijke onderzoeken. Uit zijn bevindingen blijkt dat ouders en hun baby in de preverbale periode gebruik maken van bewegingen en synchronisatieprocessen en dat dit de basis vormt voor de sociaalemotionele en cognitieve ontwikkeling. Zijn bevindingen zijn jarenlang onderbelicht geweest vanwege de grote nadruk die er in de jaren ’70 en ’80 gelegd werd op de cognitieve ontwikkeling en de aandacht voor de hersenen en neurologische processen. Het is aan Marijke te danken dat zijn gedachtegoed als belangwekkend voor de EBL-methodiek gezien werd. Na een aantal jaren te hebben samengewerkt, gingen ze allebei hun eigen weg. Marijke Rutten-Saris promoveerde in 2002 op het analyseren van beweging op papier, de RSindex. Carine ging in de jaren ‘80 een samenwerking aan met mensen van de Stichting Promotie Intensieve Thuisbehandeling Nederland, de tegenwoordige Associatie voor Interactiebegeleiding en Thuisbehandeling. De werkwijze van Carine kreeg steeds meer vorm door deze toe te passen bij video-hometraining. In deze periode werd het gezin van Carine uitgebreid met, na elkaar, de geboorte van twee zonen. Het werd al snel duidelijk dat de jongens zich niet volgens de verwachte ‘standaardroute’ ontwikkelden. Een standaard aanpak was dus ook niet effectief. Carine zegt hier over: “De ontwikkeling van onze zonen verliep anders dan verwacht. Ook in mijn eigen gezin kwam hulpverlening over de vloer. Ik was echter allerminst tevreden over de aanpak die geboden werd en de veranderingen die wij als ouders moesten doorvoeren. ‘Dat kan best beter’, dacht ik. Vervolgens ben ik zelf gaan uitzoeken hoe ik ze kon helpen om op een fijne manier groot te worden. De ervaringen die ik reeds had opgedaan bij Browndale en de toevoegingen die ik leerde bij de video-hometraining maakte dat ik voor een heel andere weg koos, dan toen gebruikelijk was. Net als bij Browndale maakte ik gebruik van de bewegingen en de expressie die mijn zonen lieten zien. Ik haakte daarop aan en ontwikkelde met hen variaties op de bestaande bewegingen. Zo leerden wij hoe we samen in verbinding konden zijn, maar ook hoe ieder van ons zijn eigenheid kon behouden. Goed contact hebben met mijn kinderen en uitzoeken hoe je samen wederkerig kunt zijn is heel veel waard. Natuurlijk heb ik ook mijn fouten gemaakt, maar deze hebben niet de boventoon gevoerd in de relatie met mijn kinderen. Het zijn nu fijne volwassen en nog steeds niet gemiddeld!” Intussen ging het werk ook gewoon door en Carine was, vanuit Oosterpoort een Brabantse instelling voor jeugdhulpverlening, regionaal werkzaam op tal van instellingen waar zij zich bezighield met het uitvoeren en opleiden van video-interactiebegeleiding. P

10 PROLOOG Zo kwam zij ook in contact met haar huidige werkgever, De La Salle, tegenwoordig Koraal regio NO-Brabant geheten. Deze instelling is een orthopedagogisch behandelinstituut voor jongeren met een licht verstandelijke beperking en gedragsproblemen. De ervaring die Carine inmiddels had opgedaan met Browndale en de video-hometraining en dit combineerde met haar kijk op bewegingspatronen leidde tot het opzetten van een ambulante hulpverleningstak op De La Salle. Op deze manier kon zij het gedachtengoed vanuit EBL en de video-interactiebegeleiding door ontwikkelen. De successen die Carine behaalde met de hulpverlening aan cliënten waar niemand raad mee wist, bereikten ook de Radboud Universiteit in de persoon van prof. dr. Anna Bosman. Zij besloot tot een intensieve samenwerking met Carine en De La Salle om te onderzoeken waar de successen van Carine met EBL op gebaseerd waren. Dit was het begin van een niet aflatende stroom van studenten die zich bekwaamden in het werken met kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen tijdens een klinische stage en het onderzoeken van de effectiviteit van EBL binnen bachelor- en masterscripties. Op basis van deze activiteiten werd het verzoek gedaan aan Sonja Graafstal om een rapport te schrijven over de bevindingen van EBL-behandelingen op De La Salle (van Veen-Graafstal et al. 2012). Dit rapport was vervolgens de aanleiding van het management van De La Salle om een promotietraject te faciliteren en een aanbod te doen aan Carine Heijligers en Sonja Graafstal om dit project uit te voeren. Wij hebben dit met beide handen aangegrepen en we kwamen met De La Salle overeen om het proefschrift in het Nederlands te schrijven, zodat het voor de hulpverleners in Nederland begrijpelijk en toepasbaar zou worden. Hier eindigen we voor een moment deze chronologie en pakken we eerst de geschiedenis van Sonja op om later onze gezamenlijke reis te vervolgen. Sonja Graafstal De reis van Sonja begint misschien wel eind 19e eeuw en begin 20e eeuw? Haar verre voorouders waren begaan met de slechtbedeelden onder de mensen. In Indonesië stichtte een verre oudoom een kindertehuis voor kinderen die geboren waren uit relaties van Nederlandse soldaten en Indonesische vrouwen. De kinderen die achterbleven in armoede nadat de soldaten waren teruggekeerd naar Nederland konden onderdak en scholing vinden in het kindertehuis van Pa van der Steur. Mensen met een verstandelijke beperking of een lichamelijk handicap vonden een thuis bij de overgrootouders van Sonja, die ook in Indonesië woonden. Het zorgen voor mensen en kinderen in nood blijft ook in latere generaties een belangrijk thema in de familiegeschiedenis. Dit heeft ook Sonja niet onberoerd gelaten. Op haar negentiende is ze gaan werken als pedagogisch medewerker bij de Van de Berghstichting in Noordwijk. Dit is een instelling voor mensen met een matig tot ernstig verstandelijke beperking en/of lichamelijke handicap. Haar affiniteit met deze doelgroep is groot, toch kon de opleiding Verpleegkundige Z haar niet echt bekoren, ze brak de opleiding af. Een nieuwe opleiding die zij samen met haar echtgenoot besloot te volgen en die mogelijkheden zou bieden tot missionaris bracht

11 PROLOOG ook niet de beoogde voldoening. De idealistische plannen werden losgelaten en de aandacht richtte zich op het stabiliseren van het gezinsleven. Na een aantal jaren begon het toch weer te kriebelen en het gezin, met inmiddels drie zoons, besloot zich aan te melden als crisispleeggezin voor kinderen en jongeren die tijdelijk niet thuis konden wonen of acuut onderdak nodig hadden. Het zijn juist deze pleegkinderen geweest die de aanleiding vormden voor deze reis waarvan de afronding van het proefschrift een belangrijk hoogtepunt vormt. Sonja zegt hier zelf over: “Toen wij als gezin besloten om pleegkinderen een tijdelijk thuis te bieden en onderdak in crisissituaties had ik niet kunnen vermoeden dat juist zij de aanleiding zouden vormen voor dit promotietraject. Wij hebben hen met liefde in ons gezin opgenomen en naar ons vermogen gegeven wat er nodig was en toch merkte ik dat het soms niet genoeg was. Sommige pleegkinderen waren dermate beschadigd dat liefde, zorg en aandacht geven niet vanzelf leidden tot vertrouwen, wederkerigheid of vermindering van gedrag dat op zijn minst vreemd te noemen was. Wat bij mijn eigen kinderen vanzelf leek te gaan, was met de pleegkinderen een dagelijkse zoektocht naar de juiste benadering en afstemming. Hoe corrigeer je probleemgedrag? Hoe ontwikkel je een geweten bij een kind? Hoe ontstaat vertrouwen en verbinding? Hoe stimuleer je de eigenheid van het kind dat uit angst voor afwijzing besluit om alles goed en leuk te vinden wat jij zegt? Hoe weet ik of ik het kind op de juiste manier aanspreek? Al deze vragen stapelden zich op bij elk kind dat voor korte of langere tijd in ons gezin verbleef. Structuur bieden, duidelijk zijn, voorspelbaar en consequent, niet het kind veroordelen maar het gedrag, emotionele afstand bewaren, de raadgevingen van onze begeleiders boden wel enige houvast, maar gaven mij geen oplossing voor mijn grootste vraag: Hoe ontwikkel ik wederkerigheid met mijn pleegkinderen? Uit deze vraag volgt logischerwijs de vraag: Hoe ontwikkelt wederkerigheid zich in algemene zin tussen mensen? Met die vragen in mijn achterhoofd gaf ik mij op mijn 39e op voor een studie orthopedagogiek aan de Radboud Universiteit, in de stille hoop binnen de wetenschap antwoorden te vinden”. In het eerste jaar van de studie kwam Sonja dankzij de lessen van Anna Bosman op het spoor van het boek ‘The Interpersonal World of the Infant’ van Daniel Stern. Dit boek bracht een ommekeer teweeg in haar kijk op ontwikkeling. Stern toonde aan de hand van tal van empirische studies aan dat baby’s en ouders wederkerigheid ontwikkelen, direct vanaf de geboorte. Baby’s blijken volledig toegerust ter wereld te komen om zowel contact te kunnen maken als om duidelijk te maken dat het genoeg geweest is. Dit was precies het antwoord waar zij naar op zoek was! Bijzonder! Maar als ouders en baby’s wederkerigheid op natuurlijke wijze en haast ‘als vanzelf’ ontwikkelen, wat kunnen wij dan van hen leren, zodat we het kunnen toepassen in P

12 PROLOOG situaties waarin dat ‘vanzelf’ helemaal niet vanzelfsprekend is? Opnieuw speelde Anna Bosman een belangrijke rol. Zij bracht Sonja in contact met Carine Heijligers, die inmiddels op De La Salle successen boekte met haar aanpak en keer op keer bewees wederkerigheid te kunnen ontwikkelen met jongeren waar geen land mee te bezeilen leek. Al deze jongeren gingen vooruit in hun ontwikkeling, werden prettiger in de omgang en leverden op hun niveau een bijdrage aan hun omgeving. Het leken stuk voor stuk wonderverhalen. Hoe was dit mogelijk? We besloten om samen te gaan werken en onze kwaliteiten aan elkaar te verbinden. De insteek van Sonja zou primair de theoretische onderbouwing worden en die van Carine haar werkwijze en ervaring vanuit de praktijk. Zo zijn we ook begonnen. Gaandeweg vervaagden die grenzen meer en meer. Carine bekwaamde zich in de wetenschappelijke kennis en Sonja leerde de methode toe te passen in de praktijk. Samen op weg Dankzij financiering van Koraal, locatie De La Salle, kon ons promotieonderzoek in oktober 2011 van start gaan, met als tweeledig doel het wetenschappelijk onderbouwen van de methode middels literatuuronderzoek en de effectiviteit van de methode bewijzen. Een effectiviteitsonderzoek is belangrijk omdat een ‘evidence based’ methode kan rekenen op erkenning, financiële vergoeding en daardoor toegankelijk wordt voor een grotere doelgroep en niet voorbehouden is aan een beperkte groep. Dat is precies wat wij voor ogen hebben, jongeren, kinderen of volwassenen vooruit helpen in hun ontwikkeling en vastgelopen hulpverlening vlot trekken. Om redenen die uitgelegd worden in hoofdstuk 4c zijn wij afgestapt van een onderzoek dat primair gericht was op het bewijzen van de effectiviteit van de methode. Dat neemt niet weg dat de tien casushoofdstukken in deel drie van dit proefschrift genoeg aanwijzingen bieden voor de effectiviteit van de methode. We kozen voor een andere weg en dat heeft met een aantal zaken te maken. Inmiddels was gebleken dat onder supervisie van Carine studenten uitstekende resultaten wisten te behalen bij hun klinische stage op De La Salle. Een aantal van deze casussen zijn ook opgenomen in ons proefschrift. Het bleek echter veel moeilijker om bachelorstudenten van de opleiding Pedagogische Wetenschappen in een theoretische cursus duidelijk te maken wat er precies tijdens behandelsessies gebeurde. Bij elk concreet geval was wel duidelijk wat er aan de hand was, maar generalisatie naar andere casussen was moeilijk. Wij hadden daarvoor nog niet de juiste taal ontwikkeld en evenmin was het duidelijk hoe we op een abstract niveau konden praten over het werkingsmechanisme van de EBL-methode. Daarmee werd steeds duidelijker dat de gebruikte terminologie van EBL slecht overdraagbaar was. Tevens maakte het gebruik

13 PROLOOG van zogenaamde ‘EBL-taal’2 dat potentieel geïnteresseerden moeilijk over de streep te trekken waren om zich fundamenteel te verdiepen in de methode. Het werd dus belangrijk om taal en woorden te vinden die begrijpelijk waren voor mensen in de hulpverlening. Bovendien zou deze taal gefundeerd moeten zijn op wetenschappelijke inzichten. Op die manier konden we de methode zowel overdraagbaar maken aan studenten Pedagogische Wetenschappen, als toegankelijk maken voor mensen die in de praktijk van de hulpverlening werken. Dankzij de geweldige steun van collegadocenten aan de Radboud Universiteit en de vele discussies die met hen gevoerd zijn werd duidelijk waar Carine zich feitelijk op richtte tijdens behandelingen. Dit verschilde ingrijpend van de werkwijze van EBL en een nieuwe naam werd noodzakelijk: Beweging-als-houvast. De kern hiervan is dat een beweging kan worden omschreven in termen van kenmerken, zoals snelheid, richting of de vorm van een beweging. Op deze manier kunnen bewegingen tussen personen met elkaar vergeleken worden. Begrippen als afstemming en interactie kunnen zo concreet gemaakt worden. Een wereld aan wetenschappelijke empirische studies vanaf de jaren 60 uit de vorige eeuw tot heden opende zich nu voor ons. In de theoretische hoofdstukken die hieruit zijn ontstaan doen we verslag van onze bevindingen waarbij we voorzichtig ook andere disciplines betrekken in onze bespreking. Het tweede punt dat van belang werd is de vraag of er sprake is van een algemeen geldend werkingsmechanisme dat de successen van Carine kan verklaren. Zoals gezegd was Carine keer op keer succesvol in haar behandelingen en dat al decennia lang en met jongeren met uiteenlopende problemen. De empirische resultaten lijken inderdaad het bestaan van een werkingsmechanisme te ondersteunen. In de discussie hoofdstukken staan we uitgebreid stil bij deze resultaten en bespreken dit vanuit het theoretisch kader dat in de theoriehoofdstukken aan bod is gekomen. We hopen dat de lezer nieuwsgierig geworden is naar zowel de theoretische onderbouwing van Beweging-als-houvast, als naar de feitelijke hulpverlening in deel drie en de bespreking hiervan in deel vier. Even stilstaan… Wanneer we tijdens onze reis nu op het punt gekomen zijn waarop we even stilstaan om te genieten van dit moment en we achterom kijken naar de weg die we gelopen hebben, dan rest ons verwondering. We zijn ieder afzonderlijk op onze eigen manier en vanuit een persoonlijke drive op pad gegaan. Op zoek naar manieren om mensen te helpen die door omstandigheden de weg naar verbinding met anderen niet hebben gevonden. Gaandeweg hebben onze paden elkaar gekruist en besloten we om samen 2 Termen als afstemmen, baby-spel en interactiestructuren werden niet concreet gemaakt waardoor er voortdurend verwarring ontstond over de betekenis in de uitvoering van de behandeling. P

14 PROLOOG verder te lopen. Niet wetende waar we precies zouden uitkomen of welke hobbels onderweg nog genomen moesten worden. Ieder van ons had op zichzelf deze mijlpaal nooit kunnen bereiken. We hebben elkaar nodig gehad en zijn samen verder gekomen dan we ooit hadden durven dromen. Een en een is meer dan twee! Onze ervaring heeft geleerd dat inmiddels vele studenten en hulpverleners hun eigen succesverhalen kunnen optekenen en verhalen over hoe het contact met hun cliënt meer wederkerig is geworden en hoe probleemgedrag is afgenomen. We zijn enorm dankbaar dat er op diverse instellingen orthopedagogen zijn aangesteld die bekend zijn met Beweging-als-houvast en een relationele manier van werken. Het is helaas bij lange na nog niet genoeg om een bredere verandering in de hulpverlening op gang te brengen, daarom is dit hoogtepunt slechts een tussenstop. Het eindpunt is nog niet bereikt en vooralsnog ook nog niet in zicht. Wie weet wat er nog ontdekt, gelopen of gecreëerd gaat worden. We reizen verder en zien hoe de weg zich ontvouwt. We lopen niet langer alleen of met zijn tweeën. We zijn dankbaar voor de vele mensen die ons begeleiden voor korte of langere tijd. Onze laatste woorden willen we bewaren voor Anna Bosman, die ons samengebracht heeft, ons alle jaren begeleid heeft en nooit moe is geworden om met ons alle zijpaden te bewandelen die nodig of overbodig waren. Anna, we maken een diepe buiging voor jou. Zonder jou waren we nooit tot hier gekomen! Dank je wel.

15 PROLOOG P

16 INLE ID ING Inleiding De methode Beweging-als-houvast 18 Hypothese en onderzoeksvragen 21 Opzet proefschrift 22 Theorie 22 Methode 24 Resultaten 24 Discussie 25 Valorisatie 25 Terminologie 25

17 INLE ID ING Joey werd als eerste kind van vader Dennis en moeder Marja in het ziekenhuis geboren. Het was de bedoeling om thuis te bevallen, maar het duurde langer dan verwacht en Marja was na 20 uur uitgeput. Na de geboorte zette Joey direct een luide keel op en spartelde hevig met zijn armen en benen toen de verpleegster hem oppakte. Voor moeder Marja was dit even te veel en de verpleging nam Joey daarom even apart om de Apgarscore3 van Joey te bepalen. Op de onderdelen spierspanning, reactie op prikkels en ademhaling scoorde hij maximaal. Na een maand is hij nog steeds beweeglijk en kan hij zich zelden ontspannen. Hij komt maar moeilijk in slaap en wordt van zijn eigen bewegingen wakker. Op het consultatiebureau wordt geadviseerd om hem in te bakeren. Marja krijgt advies van een verpleegkundige. Na een week geeft ze aan dat het niet helpt. Ze wordt zenuwachtig van het schrille gehuil van Joey. Soms geeft ze Joey dan aan Dennis. Hij wil hem wel even wiegen, maar als hij blijft huilen legt hij Joey in zijn bedje. ’Als hij straks kan lopen zal ik er wel mee gaan wandelen en spelen, maar nu vind ik er nog niet zoveel aan’, zegt hij. De oma van Joey past op hem als zijn ouders werken en in de armen van oma ontspant hij en valt in slaap. Zojuist hebben we kennis gemaakt met Dennis en Marja, hun pasgeboren zoontje Joey en de strubbelingen van het prille ouderschap. Dit gezin zou zomaar in iedere straat of buurt kunnen wonen en misschien kennen we persoonlijk wel een gezin dat veel weg heeft van Marja en Dennis. We merken op dat de levendigheid en de harde stem van Joey een ongemakkelijk gevoel oproepen bij Marja en dat ze niet goed weet hoe ze hiermee om kan gaan. Dennis weet eigenlijk niet zo goed raad met een baby die nog niet kan lopen of praten en wacht op het moment dat hij meer kan stoeien en praten met Joey. Beide ouders zijn van goede wil, maar weten af en toe niet wat ze moeten doen. Is Joey nou een moeilijk kind? Dat hangt ervan af in welke relatie je Joey observeert. Oma kan wel omgaan met de levendigheid van Joey en lijkt het helemaal niet moeilijk te vinden om Joey te troosten en hem in slaap te wiegen. Zijn de ouders van Joey nu onbekwaam? Dat is ook moeilijk te zeggen, want het kan best zijn dat Marja zich met een volgende baby wel op haar gemak voelt. Een baby die minder beweeglijk is dan Joey of een baby die qua stemvolume wat zachter is. We introduceren hier een fictief voorbeeld van een gezin met hun pasgeborene. Elk theoretisch hoofdstuk wordt voorafgegaan met een moment uit het leven van de opgroeiende Joey. Telkens zal daarin de relatie van Joey-met-iemand centraal staan. We zullen zien dat de ene relatie soepel en prettig verloopt, zoals met oma. In andere 3 De Apgarscore is ontwikkeld door de verloskundige anesthesist Virginia Apgar in 1953. De letters van haar achternaam staan voor Appearance (kleur), Pulse (hartslag), Grimace (reactie op prikkels), Activity (spierspanning) en Respiration (ademhaling). Voor elk onderdeel kan maximaal 2 punten gehaald worden. De meeste baby’s hebben een score tussen 7 en 10. I

18 INLE ID ING relaties echter, met de ouders bijvoorbeeld, verloopt de afstemming moeizaam. Dit patroon leidt uiteindelijk tot situaties die voor Joey en zijn ouders onwenselijk zijn en hulpverlening wordt ingeschakeld. Er zijn verschillende manieren om naar de problemen die ontstaan zijn te kijken, hetgeen de hulpverlening ook gaat doen. Wij willen echter de aandacht leggen op de relatie en onderzoeken wat daar precies gebeurt, zoals we ook in dit voorbeeld hebben gedaan. Het kan heel onbeduidend lijken dat Marja moeite heeft met het verschil in intensiteit tussen haar en Joey. Voor Joey heeft het tot gevolg dat hij weinig ervaring opdoet met een prettige manier van samenzijn en steeds meer zijn eigen gang gaat zonder rekening te houden met de ander. Gelukkig is dit niet het einde van het verhaal, verandering is altijd mogelijk. Maar daarvoor is er wel ‘een ander’ nodig, iemand die Joey laat ervaren hoe je op een prettige manier in verbinding met elkaar kunt zijn, waaruit vervolgens rekening houden met de ander kan ontstaan. Gelukkig voor Joey zal hij deze mensen ontmoeten en is er nu al een oma waarbij hij dit kan ervaren. De casus van Joey is losjes gebaseerd op een bestaand voorbeeld uit de hulpverleningspraktijk. In die betreffende casus is gewerkt volgens de methode Beweging-als-houvast en is de jongere, die vast dreigde te lopen in de hulpverlening, uiteindelijk goed terecht gekomen. Dat wil zeggen dat hij een relatie kan onderhouden, een baan heeft en zich zonder hulpverlening kan redden in de maatschappij. In de afgelopen 20 jaar zijn er tientallen Joey’s geweest die met Beweging-als-houvast zijn geholpen en hun plaats in de maatschappij hebben verworven, passend bij de eigen mogelijkheden. Een groot aantal van deze casussen speelde zich af in het orthopedagogisch centrum van Koraal, regio Noordoost-Brabant, De La Salle, waar de hulpverlening onder supervisie van Carine Heijligers werd uitgevoerd. Vanuit De La Salle is de vraag ontstaan naar de wetenschappelijke onderbouwing van de werkwijze die Carine voorstaat. Die vraag is de aanleiding geweest voor het onderhavige promotieonderzoek waarmee wij in 2011 van start zijn gegaan4. De methode Beweging-als-houvast Beweging-als-houvast is een methode waarbij non-verbale en verbale communicatie middels bewegingen centraal staat. Meestal wordt bij communicatie als eerste gedacht aan de manier waarop mensen verbaal op elkaar reageren en informatie uitwisselen. Dit is uiteraard niet de enige manier om contact te maken. Het is bekend dat ook lichaamstaal een belangrijke rol speelt in de communicatie binnen een relatie. Hierbij kunnen we denken aan houding, mimiek, gezichtsuitdrukkingen, gebaren en 4 In Hoofdstuk 4c wordt de ontstaansgeschiedenis van Beweging-als-houvast toegelicht. De naam Beweging-als-houvast is ontstaan in 2014. Daarvoor heeft de methode vooral bekendheid gekregen als Emerging Body Language (EBL). Deze werkwijze is ontstaan vanuit de samenwerking van Carine Heijligers en Marijke Rutten-Saris. Op zeker moment is Carine gaan samenwerken met de Radboud Universiteit en dankzij deze samenwerking is EBL verder doorontwikkeld. Er werden ingrijpende wijzigingen aangebracht waardoor een nieuwe naam, Beweging-als-houvast, noodzakelijk werd.

19 INLE ID ING stemvolume. Wanneer we met iemand prettig contact hebben, dan stemmen we onbewust onze houding en gebaren op elkaar af. We gaan op dezelfde manier zitten als de ander of we verhogen eveneens onze stemvolume om daarmee te laten zien dat we meevoelen met het enthousiasme van de spreker. De term ‘lichaamstaal’ dekt niet de lading van hetgeen wij verstaan onder het niet-verbale deel van communicatie. In feite gaat het om de beweging van een persoon in de communicatie. Houding, gebaren en stemvolume zijn uit te drukken in kenmerken van een beweging, zoals snelheid, vorm of intensiteit. Deze kenmerken sijpelen als het ware door de verbale communicatie heen, maar zijn heel bepalend in het kwalificeren van het contact met de ander. Het contact met een persoon die sneller of langzamer praat dan jijzelf zal anders voelen dan het contact met iemand die dezelfde snelheid heeft van praten of bewegen. Of dit als prettig of onprettig wordt ervaren is persoonsafhankelijk. Ditzelfde geldt voor een kenmerk als intensiteit. Het contact met een persoon die met veel nadruk en kracht zijn woorden uitspreekt voelt anders dan het contact met iemand die hetzelfde zou zeggen op fluistertoon. De manier en stijl van bewegen in gebaren en woorden geeft kleur aan de communicatie en zelfs betekenis. De basis voor het afstemmen op de bewegingen van de ander wordt gelegd in de periode direct na de geboorte. Het leven van ieder mens begint met een periode waarin bewegen het belangrijkste instrument in de communicatie vormt. In de wijze waarop ouders en baby’s interacteren is te zien dat hun afstemming bestaat uit het op elkaar reageren middels geluiden en bewegingen. Een baby die een geluidje maakt als uuuhh uuuhh, nodigt de ouder uit om dit te herhalen met uuuhh, uuuhh. Een ouder kan ook aan het ritme en intensiteit van de trappelende beentjes zien hoe de baby zich voelt zoals: enthousiast, blij, boos of opgewonden. De ouder kan hierop reageren door in hetzelfde ritme mee te bewegen met hoofd en handen of door enthousiast en blij te gaan praten. Op deze manier geven ouders en baby’s elkaar de boodschap door ‘ik zie jou’ en ‘ik hoor jou’. Zo ontstaat er een gevoel van verbondenheid tussen hen beiden op basis van de wederzijdse ontstane bewegingen, een warm gevoel van prettig contact. Omgekeerd kan de ouder ook zelf een beweging initiëren die door de baby gevolgd wordt, zoals een geluidje of beweging maken waardoor de baby uitgenodigd wordt om dat te volgen. Zo bouwen ouders en baby’s aan een communicatiepatroon op basis van hun wederzijdse bewegingen. Ouders en baby’s zijn hierdoor gelijkwaardige partners in de communicatie, aangezien zij beiden in staat zijn om te bewegen en te vocaliseren, waarbij vocaliseren in feite ook een vorm van beweging is, namelijk de beweging van de stembanden. In bovenstaande voorbeelden is sprake van ouders die geluiden en bewegingen van baby’s volgen of imiteren en het omgekeerde is ook mogelijk, dat baby’s de beweging of geluiden van de ouder volgt. Op kanalen als YouTube zijn hiervan talloze voorbeelden te vinden. Het kunnen volgen van de beweging van de ander is van groot belang voor de ontwikkeling van baby naar volwassene. De ontwikkelingsmijlpalen die kinderen dienen I

20 INLE ID ING te bereiken, zoals joint attention, of begrijpen dat de ander gevoelens en opvattingen heeft die anders zijn dan jezelf, zijn allemaal gebaseerd op het kunnen volgen van de ander. Voor joint attention is het nodig dat je de kijkrichting van de ander kunt volgen of dat je gevolgd wordt in jouw kijkrichting door de ander. Voor samenspelen is het nodig dat je het initiatief van de ander kunt volgen en zelf ook een inbreng kunt hebben. De complexiteit van samenspelen is weliswaar van een andere orde dan joint attention, maar in de kern gaat het om volggedrag en initiatiefname. De basis hiervoor wordt gelegd in de eerste periode van het leven, waarin volggedrag en gevolgd worden uitsluitend gebaseerd is op bewegingen. Bovenstaande bevindingen hebben geleid tot de volgende stelling: Elkaars bewegingen wederzijds kunnen volgen is het fundament van alle communicatie en ontwikkeling. Deze stelling is gegrond in het biologisch vermogen van de mens om meebewogen te zijn met de beweging van de ander. We veronderstellen dat dit aangeboren vermogen het werkingsmechanisme is, dat niet alleen de basis van onze communicatie vormt, maar ook de motor van ontwikkeling is en het aangrijpingspunt voor een interventie. Wanneer we deze stelling toepassen op de praktijk van de hulpverlening betekent dit dat het zichtbare probleemgedrag niet de ingang vormt voor de hulpverlening. We kijken naar de onderliggende structuur van volggedrag en initiatiefname en hoe dit in de interactie met de ander vorm krijgt. De onderliggende structuur van bijvoorbeeld gedrag dat als claimend ervaren wordt kan het ontbreken van eigen initiatieven zijn en een sterke neiging tot het volgen van de ander. De onderliggende structuur van zelfbepalend gedrag daarentegen kan juist te maken hebben met het ontbreken van volggedrag en een eenzijdige nadruk op initiatiefname. Wanneer blijkt dat volggedrag van de hulpvrager of initiatiefname niet wederkerig en gelijkwaardig verdeeld is in de interactie met de ander, dan wordt het doel van de hulpverlening het ontwikkelen van wederkerigheid door volggedrag en/of initiatiefname te ontlokken bij de hulpvrager. Het mechanisme waar Beweging-als-houvast gebruik van maakt is het genoemde biologisch vermogen tot meebewogen zijn. Wat dit vermogen nou precies inhoudt en hoe we het veronderstelde werkingsmechanisme wetenschappelijke grond kunnen geven is de kern van dit proefschrift geworden. Vanuit een algemene gedachte over ‘meebewogen zijn’ zijn we een zoektocht begonnen naar theoretische en empirische evidentie en onderbouwing hiervan. Van te voren was niet bekend hoe en waar we uit zouden komen. Na ruim elf jaar zijn we in staat om hiervan verslag te doen. We zullen in deze inleiding een beknopt overzicht geven van onze bevindingen en de lezer wijzen op de hoofdstukken die met elk onderdeel verband houden. Voorafgaand aan dit overzicht verantwoorden we eerst nog de opzet van ons onderzoek en presenteren we de onderzoeksvragen.

21 INLE ID ING Hypothese en onderzoeksvragen De jarenlange ervaring die inmiddels met de methode was opgedaan hadden voldoende voorbeelden opgeleverd van hulpvragers die in hun ontwikkeling vooruitgegaan waren dankzij het werken aan volggedrag en initiatiefname. Deze successen werden behaald bij jongeren met uiteenlopende problemen die vastgelopen waren in hun sociale context. Het soort probleemgedrag bleek dus niet bepalend te zijn voor de vooruitgang die jongeren hebben laten zien. We stapten af van het oorspronkelijke plan om het effect van de methode te onderzoeken middels het vergelijken van de werkwijze van twee residentiële leefgroepen met elkaar, waarvan een leefgroep volgens de methode Beweging-als-houvast zou werken en de andere leefgroep volgens ‘care as usual’. Ten eerste bleek dat we niet voldeden aan de voorwaarden en condities die nodig zijn voor een effectstudie, zoals homogeniteit en continuïteit en dat we daaraan ook niet konden voldoen in de dynamische en steeds wisselende omstandigheden waarin de jongeren verkeerden (zie hoofdstuk 4c voor een nadere uitleg hiervan). Ten tweede ontstond het genoemde verlangen om de methode wetenschappelijk en theoretisch te onderbouwen en op zoek te gaan naar evidentie voor het veronderstelde werkingsmechanisme. Dit alles maakte dat we kozen voor een andere en meer fundamentele opzet van het onderzoek. De hypothese die we opstelden naar aanleiding van voorgaande overwegingen luidde als volgt: Er is sprake van een onderliggend werkingsmechanisme dat verantwoordelijk is voor het succes van de methode Beweging-als-houvast. Dit werkingsmechanisme is de verklaring waarom er zichtbare vooruitgang te zien is in de ontwikkeling van jongeren met uiteenlopende problemen en een afname van probleemgedrag. Deze hypothese leidde tot het formuleren van twee onderzoeksvragen. De eerste onderzoeksvraag richt zich op het theoretisch, wetenschappelijk onderbouwen van de werkwijze van Beweging-als-houvast. Uit dit theoretisch onderzoek zou duidelijk moeten worden of het bestaan van een werkingsmechanisme gerechtvaardigd is. De tweede onderzoeksvraag richt zich op empirische evidentie voor het veronderstelde werkingsmechanisme in een tiental casussen, een meervoudige gevalsstudie. Een derde onderzoeksvraag is gedurende het proces van dit proefschrift ontstaan en betreft de valorisatie van Beweging-als-houvast. Hoe kunnen we de theoretische en empirische kennis die we hebben opgedaan aanwenden ten gunste van de maatschappij? Het antwoord op deze onderzoeksvraag wordt gegeven in de hoofdstukken 5a t/m 5c. I

22 INLE ID ING Opzet proefschrift Het onderzoek naar een theoretische grondslag voor Beweging-als-houvast heeft geleid tot een vijftal theoretische hoofdstukken die in Deel 1 besproken worden. Deze vijf hoofdstukken vormen samen het antwoord op de vraag of er sprake is van een werkingsmechanisme. Het uiteindelijke antwoord hierop zal in hoofdstuk 4a besproken worden. Deel 2 omvat de methodesectie van de empirische studie, een meervoudige gevalsstudie. In Deel 3 bespreken we een tiental casussen om de vraag te kunnen beantwoorden naar empirische evidentie voor het veronderstelde werkingsmechanisme. Het antwoord hierop wordt in hoofdstuk 4b besproken. Deel 5 omvat de valorisatie van Beweging-als-houvast om, zoals gezegd, de derde onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Theorie In hoofdstuk 1a komen de drie belangrijkste concepten aan de orde die het uitgangspunt vormen van de methode, namelijk ‘beweging’, ‘relatie’ en ‘zelfbegrip’. Op een conceptueel en enigszins filosofisch niveau worden deze uitgangspunten besproken en vormen zo samen het fundament van de methode. Allereerst worden het belang en de rol van beweging in de ontwikkeling van ieder mens belicht. We onderschrijven de uitspraken van Sheets-Johnstone (2011) dat beweging de moeder van alle cognitie is en het hart van het leven. De tweede pijler van de methode is relatie. Hieronder verstaan we uiteraard de relatie van de ene persoon tot de ander. De hulpverlening bestaat immers uit de relatie hulpvrager en hulpgever. Ook maken we duidelijk dat een persoon altijd ingebed is in een systeem van invloeden en relaties, dat verder reikt dan het kerngezin of de pedagogische relatie. Ten slotte besteden we aandacht aan de relatie van de waarnemer met het waargenomene, het fenomeen, en de betekenis die er aan de waarneming wordt gegeven. Dit is belangrijk omdat we te maken hebben met het perspectief van de hulpgever; deze is geneigd te zoeken naar de betekenis of de duiding van het gedrag dat de hulpvrager laat zien. Ten derde staat zelfbegrip centraal als basis voor een volwaardig en menswaardig leven. We bespreken hier wat verstaan wordt onder het begrip ‘zelf’ en wanneer kan er gesproken worden over ‘een zelf’? Vervolgens worden aan de hand van de Self Determination Theory de aangeboren en psychologische behoeften van ieder mens besproken. Voor een gezond zelfbegrip zijn ‘verbinding met anderen’, ‘autonomie beleven’ en een ‘gevoel van competentie ervaren’ noodzakelijk. Gebrek aan een van deze drie leidt tot achteruitgang en is schadelijk voor de psychische gezondheid (Deci & Ryan, 2000). De volgende stap in onze zoektocht (hoofdstuk 1b) is het expliciteren van onze visie ten aanzien van ontwikkeling en het schetsen van een kader waarbinnen het gedrag verklaard en de werkwijze verantwoord wordt. Wij hebben ons ‘thuis’ gevonden in de visie van de complexe systeemtheorie (CST). De complexe systeemtheorie biedt een kader waarin het specifieke van elke casus kan worden beschreven, oftewel het unieke

23 INLE ID ING of idiografische aspect van ontwikkeling. Tegelijkertijd biedt CST een kader waarin de universele kenmerken in de verschillende casussen, het wetmatige of nomothetische van ontwikkeling, aangetoond kunnen worden. Deze visie wordt in dit hoofdstuk slechts in algemene zin uitgelegd. In de hoofdstukken 4a en 4b laten we zien waarom en op welke manier de methode Beweging-als-houvast naadloos past in het gedachtengoed van de complexe systeemtheorie. In hoofdstuk 1c gaan we opnieuw in op het begrip relatie, maar nu vanuit het perspectief dat een relatie noodzakelijk is voor overleven, groei en ontwikkeling. Dankzij Lorenz en Bowlby krijgen we voor het eerst meer zicht op ons idee over ‘meebewogen zijn’. Lorenz toonde aan dat ganzenkuikens het eerste bewegende object volgen nadat ze uit het ei gekropen zijn, ongeacht of dit object moeder gans is of de laarzen van Konrad Lorenz. Om te kunnen overleven is de bescherming van de ouder nodig en daarvoor is volggedrag noodzakelijk. Bowlby plaatste vervolgens het zoeken naar bescherming en veiligheid in het kader van de hechtingstheorie. Dit idee is uitgewerkt in een model waarin een kind een balans zoekt tussen exploreren en veiligheid zoeken bij de ouder. De beweging van de ouder af (exploreren) en naar de ouder toe (veiligheid) komt in dit model duidelijk naar voren. Het is een beweging van volgen en initiatief nemen en dient in dit geval de hechtingsrelatie. Aan de hand van Daniel Stern kunnen we echter nog een stap verder gaan. Hij laat in zijn boek The Interpersonal World of the Infant (1985/2000) op illustratieve wijze de verwevenheid van de ouder en de baby zien in de ontwikkeling van het zelfbegrip. Een verwevenheid die geheel gebaseerd is op wederzijdse bewegingen, volggedrag en initiatiefname. Hij verfijnt de balans van exploreren en veiligheid zoeken naar een balans tussen de ontwikkeling van ‘zelf’ en de ontwikkeling van ‘zelf-met-de-ander’ of anders gezegd naar een balans tussen ‘autonomie’ en ‘gezamenlijkheid’. De volgende stap die we gemaakt hebben is om uit te leggen waarom de woorden autonomie en gezamenlijkheid ons verder helpen in de zoektocht naar een werkingsmechanisme. Dit doen we in hoofdstuk 1d. De technieken waar ouders gebruik van maken in de communicatie met jonge baby’s steunen op begrippen als synchronie, verbinding en autonomie, volggedrag en initiatiefname. Dit is door Stern al uitvoerig naar voren gebracht in het vorige hoofdstuk. In hoofdstuk 1d laten we vele wetenschappers aan het woord die onderzoek gedaan hebben naar ouder-kind interacties. Synchronie tussen ouder en baby komt in deze onderzoeken veelvuldig naar voren. Deze synchronie vindt plaats in de bewegingen van ouder en kind zoals de wederzijdse snelheid, het ritme, de vorm van de beweging, de hartslag en de hormoonhuishouding. Dan wordt het tijd om beweging een eigen hoofdstuk te geven en dat doen we in hoofdstuk 1e. Hier verkennen we verschillende aspecten die met het concept ‘beweging’ te maken hebben, zoals bewegingsontwikkeling, bewegingskwaliteiten en I

24 INLE ID ING bewegingskenmerken. De zoektocht naar het veronderstelde werkingsmechanisme, ‘het vermogen om meebewogen te raken’ krijgt in dit hoofdstuk een diepere betekenis. We hebben in eerste instantie het vermogen om meebewogen te raken benaderd vanuit kennis, vanuit de ethologie waarbij het gaat om zichtbaar volggedrag en het zoeken van bescherming en veiligheid ten dienste van de hechtingsrelatie. In hoofdstuk 1e verbinden we het aan de term empathie. Empathie heeft in zijn oorspronkelijke betekenis te maken met het meebeleven van een motorische handeling of beweging van de ander. Het zien van bijvoorbeeld iemand die op zijn duim slaat doet de toeschouwer zelf ineenkrimpen alsof de hamer op zijn eigen duim dreigt neer te komen. Het zien van een danser op het slappe koord in de nok van een circustent, roept bewegingen op bij de toeschouwer als moest deze zelf zijn evenwicht bewaren. Het is een vorm van motorische imitatie dat ons in staat stelt om mee te voelen met de ander. Langzamerhand is empathie geëvolueerd naar een innerlijk meevoelen met de ander en is de motorische imitatie verdwenen uit de betekenis. De oorspronkelijke betekenis maakt ons echter duidelijk dat er voorafgaand aan het meevoelen van de emotie van de ander een herkenning van de motorische beweging plaatsvindt. Dit beschouwen wij als de tweede aanwijzing voor het werkingsmechanisme, het biologisch vermogen om meebewogen te zijn met de ander. Dit staat los van de hechtingstheorie, maar dient de verbinding en relatie met ieder willekeurig ander. Dit betekent dat van het werkingsmechanisme ook gebruik gemaakt kan worden in hulpverleningssituaties waarin niet gewerkt wordt aan het opbouwen van een hechtingsrelatie. Het meebewogen zijn met de bewegingen van de ander creëert een pad van verbinding naar de ander toe en daar maken wij gebruik van. Methode Deel 2 van dit proefschrift, de methode sectie, is de opmaat voor de empirische en meervoudige gevalsstudie die volgt op de theoretische en wetenschappelijke onderbouwing. In hoofdstuk 2a presenteren we de deelnemers (hulpvragers en hulpgevers) aan deze studie. Daarnaast zetten we de procedure uiteen die tot de opzet van het empirische onderzoek heeft geleid. In hoofdstuk 2b presenteren we stap voor stap het hulpverleningsproces dat in elke casus gevolgd gaat worden. We baseren ons hierbij op de regulatieve cyclus van Van Strien (1986). Hoofdstuk 2c ten slotte is de verantwoording en uitleg over de wijze waarop we de verkregen data analyseren, presenteren en interpreteren. Resultaten Deel 3 bestaat uit de resultaten van de meervoudige gevalsstudie. Hieronder vallen 10 casussen waarin hulpvragers en de hulpgevers gedurende een aantal maanden of jaren gevolgd zijn. De problemen van de hulpvragers variëren: zo is er sprake van autisme, hechtingsproblematiek, selectief mutisme of verstandelijke beperking. De gepresenteerde resultaten laten per casus zien welke vooruitgang er wel of niet geboekt

25 INLE ID ING is met de hulpverlening vanuit Beweging-als-houvast dankzij het werkingsmechanisme ‘meebewogen zijn’. Discussie In Deel 4 worden de onderzoeksvragen beantwoord die gaan over de theoretische, wetenschappelijke en empirische onderbouwing van Beweging-als-houvast. In hoofdstuk 4a concluderen we dat aan alle interacties een universeel werkingsmechanisme ten grondslag ligt dat gezien kan worden als het nomothetisch of wetmatige karakter van Beweging-als-houvast. Vervolgens wordt het hulpverleningsproces besproken waarbij we gebruik maken van algemeen geldende principes van complexe systeemtheorie (CST). De algemeen geldende regels vanuit de CST verklaren het ontstaan van nieuw gedrag en de ontwikkeling die hiermee gepaard gaat. Het idiografisch perspectief van Beweging-als-houvast komt tot uiting in hoofdstuk 4b, waar we laten zien dat elk hulpverleningstraject uniek is, terwijl er in iedere casus aan overeenkomstige doelen is gewerkt. In hoofdstuk 4c volgt een algemene nabeschouwing op dit proefschrift met daarin een SWOT-analyse omtrent onderzoek, onderwijs en werkveld. Valorisatie Deel 5 beslaat in zijn geheel de valorisatie van dit proefschrift. Hetgeen een antwoord op de derde onderzoeksvraag omvat, namelijk hoe kunnen we de theoretische en empirische kennis die we hebben opgedaan aanwenden ten gunste van de maatschappij? In hoofdstuk 5a staat onze visie op de DSM-V centraal. In hoofdstuk 5b vergelijken we een aantal methodes met elkaar waarbij relatie en relationeel werken de kern vormen en hoe verhouden deze methodes zich tot Beweging-als-houvast? Hoofdstuk 5c ten slotte biedt een historisch-ethisch perspectief op zorg en hulpverlening. Terminologie Onze visie op hulpverlening heeft ook consequenties voor de manier van spreken over cliënten, zoals mensen die hulp vragen worden genoemd. Het doel van de hulpverlening is in alle gevallen het ontwikkelen van wederkerigheid, waarbij we uitgaan van gelijkwaardigheid van beide interactiepartners. Hierbij staat de relatie centraal en niet een persoon. Daarom is het naar ons idee niet langer passend om te spreken over cliënten en hulpverleners. Om de gelijkwaardigheid in de relatie te benadrukken spreken wij over hulpvragers en hulpgevers. Het woord behandeling hebben we vervangen door het woord hulpverlening, omdat behandeling ook iets is dat je ‘aan’ iemand doet en het beeld van een patiënt en dokter oproept, waarbij de patiënt degene is met een probleem en de arts degene is die met de oplossing komt. Verder zullen we losjes omgaan met het spreken over zij of hij, wanneer we het hebben over ‘jongere’, ‘baby’, ‘verzorger’ of ‘hulpgever’. We hebben nadrukkelijk niet gekozen om consequent de vrouwelijke of mannelijke verwijzing te gebruiken. Ook hierin hebben we de gelijkwaardigheid willen benadrukken. I

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw