Sonja Graafstal en Carine Heijligers

111 GEZAMENLIJKHEID EN ONDERSCHEID Synchronie in het sociale domein Het belang van synchronisatieprocessen in groepsverband werd door Emile Durkheim reeds in 1897 geopperd in zijn studie over ‘suïcide’ (Haidt et al., 2008). Volgens Durkheim is het voor ieder mens belangrijk om deel uit te maken van een groep, met daarin gezamenlijke normen en waarden. Sterker nog, uit zijn studie bleek dat het aantal zelfmoorden in Europese landen enorm varieerde afhankelijk van de sociale integratie van het individu in een groep. Het aantal zelfmoorden is lager in groepen met een grote sociale cohesie zoals deel uitmaken van een familie of van een religieuze gemeenschap. Deze bevindingen zijn in overeenstemming met de reeds in hoofdstuk 1a genoemde behoefte aan verbinding, ‘the need to belong’ volgens Baumeister en Leary (1995). Naast sociologen maken ook antropologen melding van het belang van groepsrituelen zoals dansen op muziek en samen zingen. We herkennen dit bij samen zingen in religieuze groepen en ritmische dansen in Afrikaanse stammen (Haidt et al, 2008). Volgens historicus McNeil (in een studie van Wiltermuth & Heath, 2009) profiteren organisaties zoals het leger, kerken en gemeenschappen van deze fysieke vorm van synchronie, omdat het de leden samenbindt. McNeil betoogt dat door samen in synchronie te bewegen er positieve emoties worden opgewekt en de grenzen tussen het individu en groep vervagen. Ook Scheflen maakte in 1964 melding van personen die in groepsverband onbewust de lichaamshoudingen van elkaar ‘lezen’ om zich daarmee te oriënteren in een groep. Uit een belangwekkende studie van de psychologen Chartrand en Bargh (1999) werd afgeleid dat overeenkomstig gedrag tussen mensen tot positieve ervaringen leidt. In hun experiment werden de bewegingen van een proefpersoon onopvallend nagedaan door de onderzoeker. De proefpersonen waren zich niet bewust van deze nabootsing van mimiek, lichaamshouding of gebaren. De ‘geïmiteerde’ proefpersonen rapporteerden daarna een positief gevoel ten opzichte van de onderzoeker en hun interactie, in tegenstelling tot proefpersonen bij wie dit niet gedaan was. Deze uitkomst werd het ‘chameleon-effect’ genoemd, waarmee bedoeld werd dat er kennelijk een neiging bestaat om ‘gelijk’ te worden aan de ander. Het doel van deze neiging werd door Lakin en haar collega’s (Lakin et al., 2003) aangeduid als ‘social glue’, het smeermiddel van de communicatie. Imitatie of het hebben van dezelfde lichaamshouding, gezichtsuitdrukkingen, manieren of gebaren blijken verband te houden met tal van zaken rondom sociale interacties. Het werk van Chartrand en Bargh veroorzaakte een groot aantal nieuwe (experimentele) studies, waarbij het effect van non-verbale synchronie op interacties bestudeerd werd. Zo neemt synchronie toe in taken waarin samenwerking gevraagd wordt (Shockley et al., 2003) of wanneer een gezamenlijk doel moet worden bereikt (Lakin & Chartrand, 2003) en de moeilijkheidsgraad van het te bereiken doel toeneemt (Louwerse et al., 2012). Daarnaast wordt de interactie als soepeler ervaren (Chartrand & Bargh, 1999) en men 1D

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw