Sonja Graafstal en Carine Heijligers

116 1D is dat in synchronie bewegen, in groepsverband of in interactie met een partner, in zichzelf belonend kan zijn. Het samengaan van een verhoogde afgifte van endorfine (of oxytocine) met in synchronie bewegen biedt echter geen causale verklaring voor het fenomeen synchronie. Een andere algemeen aanvaardde verklaring betreft de aanwezigheid van spiegelneuronen (Rizzolatti et al., 2001). Spiegelneuronen zijn neuronen die in de hersenen naast motorneuronen zitten. Spiegelneuronen worden actief wanneer een observator kijkt naar de handeling van een persoon, die bijvoorbeeld reikt naar een glas water op tafel. Naar de handeling kijken activeert hetzelfde gebied als de handeling uitvoeren. Met andere woorden, de visuele informatie die we krijgen door het kijken naar het handelen van een ander, veroorzaakt in onze eigen hersenen dezelfde reactie als zou gebeuren wanneer we de actie zelf uitvoeren. Om met de woorden van Gallese (2001) te spreken: “...action observation implies action simulation” (p. 37). Hierdoor, zo wordt verondersteld, begrijpen we voor een moment de intenties van de ander. Gallese veronderstelt dat er meer gebieden in de hersenen betrokken zijn bij het ‘lezen’ van de intenties van anderen dan alleen het gebied van de motorneuronen en het zien van doelgerichte acties. Empathie heeft ook te maken met het kunnen inleven en delen van gevoelens, pijn en sensaties. Hij stelt dat er mogelijk een hele range aan verschillende ‘mirror matching mechanisms’ aanwezig zijn en dat deze structuur een basiskenmerk van onze hersenorganisatie is. Dit stelt ons in staat om de ander te ervaren in gevoelens, acties, intenties en sensaties. We maken als het ware voor een stukje deel uit van het mentale leven van de ander. Desalniettemin biedt ook de aanwezigheid van spiegelneuronen en het gelijktijdig ‘vuren’ van dezelfde neuronen naar ons idee nog geen verklaring voor het ontstaan van synchronie. In feite wordt hier opnieuw synchronie aangetoond, maar dan op het niveau van geactiveerde neuronen in plaats van op het niveau van zichtbare handelingen. Het levert daarmee geen aanwijzing voor de ‘balk’ die ons mensen met elkaar verbindt. Wij zullen de discussie over neurobiologische en neurocognitieve verklaringen verder laten rusten. Het is ten eerste niet ons vakgebied en ten tweede valt dit buiten de scope van onze studie. Deze verklaringen zijn gericht op hersenenprocessen en wij beperken ons tot zichtbare bewegingen. Onderscheid Op grond van het voorgaande kan men het idee opvatten dat ‘normale’ of ‘gezonde’ ouder-kind relaties vooral bestaan uit voortdurend afgestemde of synchrone interacties. Als dat het geval is dan verwachten we een hoge mate van interactionele synchronie tussen ouder en kind. Uit een studie van Tronick en Cohn (1989) blijkt echter dat de speeltijd tussen ouders en baby’s van 3 – 9 maanden voor slecht 30% bestaat uit synchrone momenten zoals samen kijken naar elkaar of naar het speeltje en voor de

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw