Sonja Graafstal en Carine Heijligers

118 1D stress bij Stacey tot gevolg heeft. Dit patroon herhaalt zich net zolang tot Stacey het niet meer aan kan, begint te huilen en over te geven. Een vergelijkbaar voorbeeld is een casus afkomstig uit de klinische praktijk van Stern (1985/2000, p. 194). Het gaat hier om Stevie die in een face-to-face interactie met zijn moeder in een zogenaamd ‘jager-prooi-spel’ terechtkomt. Tijdens hun interactie draait Stevie zijn hoofd weg van zijn moeder op het moment dat de prikkels voor hem te veel worden. Zijn moeder reageert daarop door haar gezicht weer in de blikrichting van Stevie te brengen en extra stimulatie te bieden, waarmee ze poogt zijn aandacht terug te winnen. Stevie draait vervolgens zijn hoofd naar de andere kant waarop moeder haar hoofd opnieuw in zijn blikrichting brengt om zo het gezamenlijk aankijken te behouden. Uiteindelijk is er voor Stevie geen ontsnappen meer aan en begint te huilen. Een laatste alledaags voorbeeld is het negatieve effect van synchronisatie tussen twee mensen die in interactie zijn met elkaar. Op een goed moment reageert de een enigszins boos op de ander. Dit roept bij de ander ook boosheid op. Vervolgens roept dit weer meer boosheid op bij de een waarna de ander weer bozer wordt totdat de situatie escaleert. Pas als een van de twee de synchronisatie doorbreekt, bijvoorbeeld door weg te lopen, kan de situatie weer normaliseren. Zoals uit de eerdergenoemde voorbeelden van baby’s in relatie tot hun ouders duidelijk werd, is het soepel kunnen bewegen tussen gesynchroniseerde en nietgesynchroniseerde bewegingen noodzakelijk voor een gezonde emotieregulatie. In deze voorbeelden is ‘niet-in-sync-zijn’ hetzelfde als ‘uit verbinding’ zijn. Dat is voelbaar voor beide interactiepartners en kan daarom ook een gevoel van afwijzing oproepen. Een (tijdelijke) beëindiging van een gesynchroniseerde interactie is echter noodzakelijk om een negatieve spiraal te doorbreken. Synchronie en adaptiviteit Het beëindigen van een gesynchroniseerde interactie is in feite niets anders dan onderscheid aanbrengen tussen ik en de ander. Wanneer twee personen samen in synchronie zijn vormen ze voor dat moment een eenheid en ervaren ze elkaar als ‘wij’. Het verbreken van de synchronie werpt ieder weer terug op zichzelf waardoor het verschil tussen het ‘ik’ en ‘de ander’ benadrukt wordt. Dit is de sterkste vorm van onderscheid aanbrengen. Onderscheid kan echter ook subtieler zijn. We zullen dit toelichten aan de hand van de begrippen adaptiviteit, verandering en variatie. Een belangrijk aspect voor een gezonde ontwikkeling van een organisme is het vermogen om zich aan te kunnen passen aan een veranderende omgeving en context. Piaget (1950) heeft dit vermogen als volgt gedefinieerd: ‘intelligentie is het levenslange proces van het organisme om zich aan te passen aan de omgeving en de onmiddellijke situatie’. Aanpassen heeft te maken met het kunnen omgaan met veranderingen. In

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw