Sonja Graafstal en Carine Heijligers

119 GEZAMENLIJKHEID EN ONDERSCHEID hoofdstuk 2c laten we zien dat een gezonde hartslag niet bestaat uit een rigide patroon waarin elke hartslag precies synchroon is aan de vorige, maar dat hartslagen variëren in ritme, ook wel hartslagvariabiliteit genoemd. Een verklaring voor dit verschijnsel is dat een gezond hart op elk moment in staat moet zijn om te versnellen of te vertragen, als de situatie daarom vraagt. Een hartritme met een lage variabiliteit zit als het ware ‘gevangen’ in zijn eigen ritme en kan daar veel moeilijker van loskomen wanneer dat nodig is dan een ritme dat van zichzelf al wat meer fluctueert. Variabiliteit is dus een kleine afwijking op een overwegend ritmisch en synchroon patroon. Het kunnen variëren en reageren op de omgeving is ook van toepassing op intermenselijk contact. Een alledaags voorbeeld is de variatie die een ouder toepast in het spelletje ‘kiekeboe’. Het kiekeboe-spelletje blijft hetzelfde terwijl de ouder varieert in de ene keer van links tevoorschijn te komen en een volgende keer onverwachts van rechts. De baby herkent het patroon en tegelijk zorgt de variatie ervoor dat het spelletje steeds net even anders is als hiervoor. Variatie is ook hier een kleine afwijking op het bekende patroon van het spelletje ‘kiekeboe’. Wanneer andere volwassenen ook het kiekeboe-spelletje spelen, herkent de baby het patroon van het spelletje en leert het tegelijkertijd om te gaan met de variatie die elke volwassene onvermijdelijk met zich meebrengt. Een kind dat niet heeft leren omgaan met variaties in het contact loopt het risico om rigide te worden en steeds vast te willen houden aan dezelfde structuur. Variaties herkennen in patronen is de opstap naar adaptiviteit, het vermogen om zich aan te passen aan verschillende omstandigheden en verschillende mensen. Een baby zal aan het begin van haar leven vooral gesynchroniseerd zijn met moeder; haar leven is immers begonnen met een 9-maanden samenzijn. Na de geboorte doet de baby ervaringen op met andere mensen dan moeder. Vader, grootouders, broertjes of zusjes hebben vanzelfsprekend een ander ritme en andere stijl van interacteren dan moeder. Zo lieten Dickson et al. (1997) het verschil zien tussen vader-kind en moederkind relaties. In de moeder-kind relaties bleek er gemiddeld genomen meer interactie te zijn op het gebied van vocalisaties en face-to-face interacties, terwijl bij vader-kind interacties vaker objectspel en wilde, fysieke spelletjes zoals stoeien te zien waren. Ook uit de studie van Feldman (2003) met 100 ouder-kind relaties bleek naast de genoemde inhoud van de interacties tussen vader-kind en moeder-kind ook het opwindingsniveau verschillend te zijn. Het opwindingsniveau van de moeder-kind relatie bleef over het algemeen gemiddeld tot laag en bereikte één piek in de interactieperiode, terwijl bij de vader-kind relatie meerdere piekmomenten voorkwamen die sterker werden naarmate de interactie langer duurde. Dankzij deze verschillen is er ruimschoots gelegenheid om in iedere relatie te oefenen met aanpassen en afstemmen op de verschillende ritmes en variaties. In hoofdstuk 3g zullen we een voorbeeld geven waarin het vermogen om soepel om te gaan met variaties centraal staat. Daarin staat een casus centraal waarin nadrukkelijk 1D

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw