Sonja Graafstal en Carine Heijligers

122 1D het begrip gezamenlijkheid gebruiken. Hierdoor verbreden we onze mogelijkheden in de hulpverlening, omdat synchronie feitelijk alleen voorbehouden is aan ritme en tijd en wij onze aandacht ook op andere aspecten van beweging richten, waarover meer in hoofdstuk 1e. Het begrip autonomie vervangen we door onderscheid. Op deze manier omvatten we de twee aspecten van onderscheid die in de vorige paragrafen zijn uiteengezet. Bovendien kan het begrip autonomie ten onrechte de indruk wekken dat het om een cognitief bewustzijn gaat, terwijl wij juist bij de beweging willen blijven. Dit brengt ons bij twee posities in het intermenselijk contact, namelijk de positie waarop er gezamenlijkheid ervaren wordt en de positie van onderscheid. Het balansmodel van Beebe et al. (2003) is hierin behulpzaam. In dit model wordt gezamenlijkheid omschreven als ‘volggedrag’ (tracking), dat geplaatst is op een continuüm van een lage mate van volggedrag naar gemiddeld tot een hoge mate van volggedrag. Als beide personen elkaar volgen dan ontstaat er een hoge mate van gezamenlijkheid en als beide personen elkaar niet volgen dan is er weinig gezamenlijkheid oftewel veel onderscheid. Volggedrag is kennelijk de sleutel om van de ene positie naar de andere te komen. Deze beweging tussen gezamenlijkheid en onderscheid is de motor van ontwikkeling. Zonder gezamenlijkheid is er geen erkenning van de ander en het zelf, zonder onderscheid is er geen prikkel om iets nieuws te leren. Tijdens de interactie hebben beide personen hun aandeel in de balans. Het kan zijn dat een van de twee vooral geneigd is om de ander te volgen, waardoor de balans naar de kant van gezamenlijkheid uitslaat. Het kan ook zijn dat ze elkaar niet volgen, dan slaat de balans uit naar onderscheid. Om de balans niet vast te laten roesten aan een van beide kanten is dus een dynamische afwisseling van posities nodig, waarbij volggedrag een hoofdrol speelt. Ontwikkeling van gezamenlijkheid of onderscheid Het kan door allerlei omstandigheden voorkomen dat gezamenlijkheid niet vanzelf of niet gemakkelijk ontstaat in een interactie. Wanneer dit bij volwassenen voorkomt, kan men denken dat er nou eenmaal geen ‘klik’ is tussen die personen en blijft de relatie oppervlakkig of functioneel. Een kind dat geen of weinig ervaring heeft met gezamenlijke momenten loopt het risico te weinig ervaring van ‘wij’ mee te krijgen waardoor het op eigen houtje de wereld gaat ontdekken. In hoofdstuk 3d ontmoeten we een jongeman waarbij dit aan de hand was, met desastreuze ontwikkelingen tot gevolg. Een ander voorbeeld komt uit een studie van Trevarthen en Daniel (2005). Zij analyseerden de filmopnames van een vader in spelcontact met zijn twee dochters (eeneiige tweeling) van elf maanden. Het spel was een variant op het spelletje ‘Er komt een muisje aangelopen’. In het spel met tweelingdochter B zijn er gezamenlijke momenten van spanningsopbouw en van verlaging van de opwinding te zien. Het ritme van dit patroon werd door beiden tot stand gebracht. Ze hadden aandacht voor elkaar, keken elkaar aan en deelden dezelfde emotionele fase. Zo ontstond een gezamenlijk

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw