Sonja Graafstal en Carine Heijligers

123 GEZAMENLIJKHEID EN ONDERSCHEID spel in een gezamenlijk ritme. Met tweelingdochter A kwam dit gezamenlijk ritme niet tot stand. Het meisje maakte weinig oogcontact, er was geen vast patroon van gedeelde aandacht, er was geen gedeelde emotionele opwinding en geen sprake van goed getimede co-regulatie. De interactie tussen vader en tweelingdochter A werd gekarakteriseerd door langdurige periodes zonder gedeelde ervaring, afgewisseld met korte momenten van lachen, die vooral getriggerd werden door de fysieke aanraking van vader en niet door de uitwisseling van gezamenlijke emoties. Het lachen was korter dan in het contact met haar zusje, bijna reflexmatig. Dochter A anticipeerde niet op de expressies van haar vader. Ook naar elkaar kijken was korter en in sommige gevallen keek dochter A naar vader nadat vader naar haar had gekeken en daarna zijn hoofd had afgewend. Hierdoor miste haar vader de reactie van zijn dochter. In het contact tussen vader en dochter A ontstond geen wederkerigheid. De interacties met dochter A hadden meer weg met die van een pasgeboren baby. In de dissertatie van Vink (2018) wordt deze casus ook besproken en Vink werpt de vraag op of dochter A niet veel meer gebaat zou zijn bij een vorm van contact die passend is voor een jongere leeftijd, namelijk de fase waarin de ouder het initiatief van de baby volgt zoals dat in de eerste paar maanden het geval is. Vanuit het volgen van het initiatief van de baby ontstaat een gezamenlijk moment en gedeelde aandacht. Dit is een contra-intuïtieve reactie want vader wil graag contact en initieert dit dus ook. Wachten op het initiatief en de beweging van dochter A vraagt om een veel trager ritme dan vader gewend is met dochter B. Het ritme van vader met dochter B verloopt synchroon, beiden hebben eenzelfde ritme. In de relatie met dochter A is vader sneller dan zijn dochter. We kunnen dus concluderen dat ritmes in zichzelf niet goed of fout zijn. Het gaat erom hoe afwijkend of hoe synchroon de ritmes zijn van twee personen die in interactie zijn met elkaar. Wat het voorbeeld van Trevarthen en Daniel (2005) vooral duidelijk maakt is dat volggedrag ondanks alle goede bedoelingen en intenties niet altijd vanzelfsprekend ontstaat. Wil vader ook wederkerig gedrag ontwikkelen bij zijn dochter A, dan zal hij dus op een andere manier moeten reageren dan hij gewend is. Dit vraagt van vader een belangrijke aanpassing. Het kan ook zijn dat er vooral sprake is van gezamenlijkheid. We hebben dat gezien in het voorbeelden van Stacey en Stevie en hun moeders. Beide moeders volgden hun baby’s voortdurend waardoor de balans overhelde naar gezamenlijkheid. In het voorbeeld van Stevie is te zien dat hij aan deze gezamenlijkheid probeert te ontsnappen door een onderscheidende beweging in te zetten. Maar zoals we besproken hebben, het verbreken van de synchronie door onderscheidend te zijn betekent ook verbreken van de verbinding en het gevoel van samen. Het is niet ondenkbaar dat zijn moeder dit ervaren heeft als een mini-afwijzing en daarom gedreven was om de verbinding te behouden en Stevie te blijven volgen. 1D

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw