Sonja Graafstal en Carine Heijligers

130 1E van de dynamische of complexe systeemtheorie. Een tweede doel is te onderbouwen dat aan bewegingen kwaliteiten worden toegeschreven, die betekenis hebben in de relatie met anderen. Ten derde zal de relatie tussen beweging en emoties worden uitgediept. Ten slotte zal verantwoord worden welke bewegingskenmerken centraal staan om de relatie tussen interactiepartners te analyseren inzake gezamenlijkheid en onderscheid. Bewegingsontwikkeling Baby’s beginnen niet pas met bewegen als ze geboren worden. In de baarmoeder zijn de eerste bewegingen al zichtbaar. Hoe de zogenaamde prenatale motoriek zich ontwikkelt, is nog altijd onderwerp van discussie. Reeds in 1885 postuleerde Preyer zijn hypothese van het ‘motorische primaat’. Hij bedoelde daarmee dat de eerste bewegingen van de foetus van binnenuit komen, dus niet door sensorische stimulatie worden uitgelokt. Dit zou het gevolg zijn van neuronale rijping (zie Preyer et al., 1937). Preyer veronderstelde dat motorische bewegingen, ondanks dat deze spontaan en ongecoördineerd zijn zichzelf in standhouden. Ook Prechtl (1986), pionier op het terrein van de ontwikkelingsneurologie, was van mening dat de prenatale motoriek endogeen gedreven is. In tegenstelling tot Preyer veronderstelde hij echter dat het prenatale bewegingsgedrag gecoördineerd was. Dat wil zeggen dat de bewegingen niet ongestructureerd waren, maar dat er herkenbare patronen in de gedragingen zichtbaar zijn (de Vries et al., 1982). Aanpassingen in de bewegingen als gevolg van omgevingsstimulatie vond in zijn ogen pas plaats na de geboorte. Wolff (1986) was weliswaar ook van mening dat neuronale rijping de prenatale motoriek voor een belangrijk deel bepaalt, maar hij geloofde tevens dat prenatale bewegingen zelf weer de aanjager kunnen zijn van nieuw motorisch gedrag. Dit betekent dat het bewegingsrepertoire mede beïnvloed wordt door de ervaringen in de baarmoeder. Bovendien, zo stelde hij, ontstaat er afstemming tussen de diverse onderdelen van het lichaam die bewegen; deze ontwikkelen zich tot zogenoemde gecoördineerde ensembles. Dit is kort na de geboorte te zien aan gesynchroniseerde coördinatie van oogbewegingen, hartslag en bewegingen van hoofd, romp en ledematen. Heriza (1991) toonde in haar onderzoek aan dat ook vroeggeboren kinderen (34 weken) sterk gecoördineerde heup-knie bewegingen vertonen. Dit kan als een aanwijzing gezien worden dat prenatale bewegingen reeds zelfsynchronisatie laten zien (zie hoofdstukken 1c en 1d). Wolff (1986) en Heriza (1991) beschrijven motorische bewegingen in termen van het perspectief van de dynamische systeemtheorie. De ontwikkeling van de motoriek wordt daarmee gezien als een zelf-organiserend systeem dat een interne, autonome dynamiek kent en tevens beïnvloed wordt door stimulatie van de omgeving. Deze kijk op de motorische ontwikkeling sluit naadloos aan bij ons algemene uitgangspunt van

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw