Sonja Graafstal en Carine Heijligers

133 BEWEGING Een pasgeborene beweegt onmiddellijk en uit zichzelf. De kwaliteit van het gedrag van de baby wordt in Nederland vastgesteld met de Apgartest30, die direct na de geboorte uitgevoerd wordt. Aan het bewegingspatroon van een pasgeborene wordt de kwaliteit van de beweging afgelezen. De score op de test geeft aan of er mogelijk fysieke en/of mentale afwijkingen zijn (zie voor meer details de paragraaf over ontwikkelingsproblemen). Kort na de geboorte laten baby’s houdingsreflexen zien. Een daarvan is de oprichtingsreflex die ervoor zorgt dat bij een verandering van de positie van het lichaam het hoofd zoveel mogelijk in verticale positie blijft. Een andere is de optrekreflex. Een baby die in zittende positie rechtop gehouden wordt bij de armpjes zal wanneer de volwassene hem langzaam naar achter laat zakken het hoofd in lijn met de ruggengraat proberen te houden; hetzelfde gebeurt bij het optrekken. Een andere belangrijke en veel onderzocht babyreactie is de zogenoemde stapreflex. Deze reflex is direct of enkele weken na de geboorte zichtbaar, verdwijnt vervolgens weer na enige weken of maanden (zie voetnoot 1 in Thelen & Fisher, 1982), om zo rond het eerste jaar weer te verschijnen. In haar studie uit 1983 laat Thelen zien dat de aanvankelijke spontane stapbewegingen verdwijnen als gevolg van een toename in het gewicht van de baby’s. Bij zwaardere baby’s verdwijnen de stapbewegingen eerder dan bij lichtere baby’s en wanneer niet-stappende baby’s met de benen in het water worden geplaatst, komen de stapbewegingen terug. Zij liet zien dat het gewicht van de beentjes het onmogelijk maakte voor de spieren om deze op te trekken (zie Thelen & Fisher, 1982). Zodra het gewicht werd opgeheven door de opwaartse kracht van het water bleken de motorische bewegingen onveranderlijk aanwezig. Aan het eind van het eerste levensjaar is de vet-spier verdeling gunstiger en zijn de spieren meer getraind waardoor de stapbewegingen, noodzakelijk voor het lopen, weer zichtbaar worden. Deze ontwikkeling van de stapreflex past in de theorie over spontane bewegingen of ritmische stereotypen die reeds door de Vries et al. (1982, 1985) in de prenatale fase werden waargenomen. Thelen laat in haar belangwekkende artikel uit 1979 overtuigend zien dat ritmische stereotype bewegingen, in tegenstelling tot wat men vaak aannam, geen indicatie zijn van een abnormale ontwikkeling. In haar naturalistische, longitudinale onderzoek onderscheidt ze 47 stereotype bewegingen die zichtbaar zijn bij gezonde baby’s in hun eerste levensjaar31. Op een bepaalde leeftijd worden de stereotype bewegingen zichtbaar, vertonen een piek, waarna het gedrag meestal weer afneemt. Deze ritmische patronen lijken de voorlopers te zijn van specifieke fases in de motorische 30 De Apgartest is ontwikkeld door de verloskundige anesthesioloog Virginia Apgar (1953). De letters van haar naam staan voor Appearance (kleur), Pulse (hartslag), Grimace (reactie op prikkels), Activity (spierspanning) en Respiration (ademhaling). Voor elk onderdeel kan maximaal 2 punten gehaald worden. De meeste baby’s hebben een Apgarscore tussen 7 en 10. 31 Piek en Carman (1994) deden een vergelijkbaar onderzoek en vonden 33 van de 47 stereotype bewegingen van Thelen (1979). Daarnaast onderscheidden zij nog eens 20 bewegingen die niet geregistreerd waren door Thelen, wat een totaal van 53 ritmische bewegingen opleverde. De oorzaak van dit verschil is waarschijnlijk de striktere definitie van stereotype bewegingen gehanteerd door Thelen. 1E

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw