Sonja Graafstal en Carine Heijligers

134 1E ontwikkeling. Een voorbeeld zijn de ritmische bewegingen van het op handen en de knieën wiegen die een voorloper lijken te zijn van het op handen en knieën kruipen. De studie van de motorische ontwikkeling kent een lange traditie in de Westerse samenleving en vond in de psycholoog en kinderarts Arnold Gesell een toegewijd onderzoeker. Hij besteedde zijn arbeidzame leven aan het opstellen van ontwikkelingsnormen waaronder die van de motorische ontwikkeling (Thelen & Adolph, 1992). Zijn zogenoemde motorische mijlpalen zijn nog altijd terug te vinden in (populair) wetenschappelijke boeken over de ontwikkeling. Ondanks dat zijn onderzoek werd uitgevoerd onder een zeer homogene groep van blanke, westerse middenklasse kinderen uit New Haven in de Verenigde Staten, veronderstelde Gesell dat de opgestelde ontwikkelingsnormen universele geldigheid hadden en bovendien een prescriptieve functie vervulden. Inmiddels blijkt dat er globaal gesproken een zekere sequentie bestaat, maar deze is het resultaat van statistische gemiddelden, en niet gebaseerd op de feitelijke ontwikkelingen van individuele baby’s of kinderen (Adolph, 2019). Niet alleen de leeftijd waarop kinderen de zogenaamde mijlpalen bereiken varieert enorm (zie Diagram 1e.2), ook doorlopen ze deze mijlpalen niet in eenzelfde volgorde of komen sommige stadia zelfs helemaal niet voor. Voor een deel zijn het ook de specifieke culturele opvoedingssituatie die de eigen aard van ontwikkeling bepalen (zie voor een overzicht Adolph et al., 2010). Zo kunnen de meeste baby’s van vijf maanden in Kameroen en Kenia zonder hulp rechtop zitten, terwijl geen van de Italiaanse of Argentijnse baby’s daartoe in staat was (Karasik et al., 2015). De verklaring is dat kinderen uit Afrika meer ervaring hebben met zitten op verschillende plaatsen (de grond, kindermeubilair en volwassen meubilair) dan kinderen uit de meer Westers georiënteerde maatschappijen. Afrikaanse kinderen komen met meer verschillende omgevingen in aanraking wat leidt tot een grotere diversiteit aan affordances met als resultaat een grotere gedragsflexibiliteit (Adolph, 2019). Ten slotte, specifieke culturele gewoonten zorgen voor gespecialiseerde motorische vaardigheden. Zo hanteren kinderen in China hun eetstokjes geroutineerd, terwijl in westerse samenlevingen kinderen bedreven zijn in het gebruik van mes en vork en jonge kinderen in ontwikkelingslanden lopen kilometers met een last op hun hoofd dat de helft van hun gewicht uitmaakt.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw