Sonja Graafstal en Carine Heijligers

143 BEWEGING de romp, het hoofd reeds door abstractie verkregen is, door een afzien van het menselijk bestaan, dat in beweging en houding tot uiting komt. Hieruit volgt, dat het waargenomene niet adeaquaat beschreven is als verplaatsingen van lichaamsdelen. Spreekt men echter van staan, gaan, wachten, naderen, struikelen, herstellen, evenwicht, begroeten enz., dan vat men beweging en houding reeds als vormen van gedragingen op. Het begrip gedrag sluit in zich een “wie” (subject), die zich gedraagt, en een “wereld” (situatie), waarop het gedrag betrokken is. Er worden dus door ons geen bewegingen waargenomen, maar zich ergens bewegende mensen (Buytendijk, 1948, pp 20-21; cursiveringen in het origineel). Net als Buytendijk stellen wij dat bewegingen altijd bewegingen van mensen zijn in een bepaalde context (situatie). We kunnen bewegingen niet beschrijven zonder er een kwaliteit aan toe te kennen; woorden als ‘struikelen’ en ‘herstellen’, maar ook ‘draven, ‘sloffen’ en schrijden35 zijn niet zuiver beschrijvend, ze vertellen ons iets over de (emotionele) ‘betekenis’ van de beweging. Ieder mens heeft een eigen unieke manier van lopen waaraan deze wordt herkend (zie voor recent experimenteel bewijs, Prasad & Shiffrar, 2009). Ook baby’s laten vanaf de geboorte hun eigen karakteristieke gedrag zien. We bedoelen dan niet de in de psychologie gehanteerde verschillen in temperament zoals de typologie van Thomas en Chess (1977) in makkelijke baby’s, moeilijke baby’s en langzame starters, maar de unieke bewegingspatronen die elke baby van de ander onderscheidt. Elke baby heeft een eigen karakteristiek zuigpatroon, snel of langzaam, in horten en stoten, gepaard gaande met geluidjes of niet, ogen open, dicht of afwisselend open en dicht, etc. Een kwalitatieve en uitermate bruikbare beschrijving van de wijze waarop bewegingen zich aan ons voordoen, vinden we voor het eerst terug in ‘The interpersonal world of the infant’ van Daniel Stern (1985/2000). In dit boek duidt hij deze kijk op beweging aan met vitality affects.36 In zijn laatste boek (Stern, 2010, p. 42) noemt hij deze kwaliteit forms of vitality.37 Deze omschrijving is feitelijk beter, omdat de term affect in vitality affect een emotie suggereert. Stern wil echter forms of vitality onderscheiden van emoties ondanks het feit dat ze ermee samengaan. Om de associatie met affect zoveel 35 Algra (2020) toont een lange lijst met woorden die verschillende wijzen van lopen aanduiden: banjeren, benen, dartelen, doorstappen, draven, drentelen, een luchtje scheppen, flaneren, hardlopen, hollen, ijlen, ijsberen, jagen, jakkeren, koersen, kuieren, lopen, marcheren, naderen, opschieten, pikkelen, racen, rennen, reppen, rondslenteren, runnen, scharrelen, schrijden, schuifelen, sloffen, snellen, spoeden, stappen, stevenen, stiefelen, stormen, struinen, stuiven, sukkelen, treden, verdergaan, vervolgen, vliegen, volgen, voortbewegen, voortgaan, wandelen, zich begeven, zich haasten, zich spoeden, zich vertreden, zwerven, zweven. 36 Stern laat overigens weten dat hij voor zijn ideeën over vitality affects schatplichtig is aan het werk van T.C. Schneirla (1902-1968) en S.S. Tompkins (1911-1991). 37 We laten de term vitality onvertaald, omdat de vertaling ‘vitaliteit’ connotaties oproept die hier niet bedoeld worden zoals levenskracht, energie, levendigheid, bezieling, maar ook ‘Dynamiek’ (Van Dale, 2020). Deze laatste omschrijving representeert de betekenis die wij hanteren. 1E

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw