Sonja Graafstal en Carine Heijligers

154 1E elkaar of naar een voorwerp) ervaart het tweetal verbinding en een onderscheidende hoofdrichting, door af te wenden, leidt tot verbreking van het contact. Dit laatste is vooral voor de baby noodzakelijk om de eigen emoties te reguleren. Van al deze kennis maken we in de hulpverlening gebruik bij de observatie van wederzijdse hoofdrichtingen. Uit de aanwezigheid en afwezigheid van gezamenlijke en onderscheidende kijkrichtingen is af te lezen hoe de hulpvrager omgaat met verbinding en autonomie. We hebben vastgesteld dat verbinding en autonomie noodzakelijk zijn om tot een goede ontwikkeling van het zelf te komen. Het observeren van de hoofdrichting van beide personen geeft een indicatie hoe het met deze ontwikkeling gesteld staat. Snelheid Het kenmerk snelheid komt net als richting prominent naar voren in de ouder-baby studies die we besproken hebben in hoofdstuk 1d. We kunnen daarbij denken aan een moeder die haar snelheid van spreken en bewegingen vertraagt en aanpast aan die van de baby. Of aan de baby die op het ritme van de spraak van de ouder beweegt. Om verwarring tussen de verschillende aspecten van snelheid zoals, maat, ritme en tempo, te voorkomen hebben we gekozen voor het algemenere begrip snelheid. We hebben in hoofdstuk 1d besproken dat er een zekere mate van overeenstemming nodig is qua snelheid om ‘meegenomen’ te worden door de ander of om waargenomen te worden door de ander. Dit kenmerk blijkt in de praktijk van de hulpverlening van groot belang om ontwikkeling op gang te brengen of om te komen tot een juiste afstemming. Afstand Het kenmerk afstand is afgeleid van de begrippen ruimte en vorm waar Stern (2010; 1985/2000) over spreekt. Afstand, vorm en ruimte overlappen elkaar enigszins qua betekenis, maar afstand geeft meer mogelijkheden in de analyse. Onder afstand verstaan we allereerst hoe beide personen omgaan met de ruimte waar zij zich in bevinden. Als een persoon staat en de ander zit, dan is de afstand van de zittende persoon tot de vloer kleiner dan die van de staande persoon. Op deze manier brengen we houdingen en posities van beiden in de ruimte in beeld en operationaliseren we het begrip ruimte. Daarnaast kunnen we de afstand tot het materiaal en de ander observeren. Dit betreft eveneens het aspect ruimtegebruik, maar dan op kleinere schaal rondom de activiteit. Tenslotte brengen we onder het kenmerk afstand ook de letterlijke afstand in kaart die beide personen met hun lichaam of ledematen afleggen in de ruimte. Een persoon die een weids armgebaar maakt legt een grotere afstand af met zijn arm dan een persoon die de armbewegingen dicht bij het lichaam houdt. Deze informatie kan van belang zijn als we willen weten hoeveel variatie de hulpvrager in zijn bewegingen laat zien of hoe grove motoriek zich verhoudt tot fijne motorische bewegingen. We hebben dankzij Hadders-Algra (1997) vastgesteld dat een gezonde ontwikkeling variatie in bewegingspatronen kent. Wanneer een hulpvrager een eenzijdig bewegingspatroon

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw