Sonja Graafstal en Carine Heijligers

164 2A De methode Beweging-als-houvast is niet alleen geschikt voor een een-op-een behandeling, maar wordt ook toegepast in een groepssetting. Om deze mogelijkheid te onderzoeken heeft een student de werkwijze van de groepsbegeleider op de dagbehandeling, gesuperviseerd door Carine Heijligers, gefilmd en zijn de bewegingen van de jongeren over een bepaalde periode geanalyseerd. Het betrof drie jongere met een begeleider van de casus ‘Zevenster’. De helft van de hulpgevers waren professioneel opgeleid en kregen supervisie van Carine Heijligers. De andere helft van de hulpgevers waren bachelorstudenten van de opleiding Pedagogische Wetenschappen die in het kader van hun opleiding een hulpverleningstraject deden; zij werden op de opleiding gesuperviseerd door de docenten die met Carine Heijligers samenwerkten. Op deze wijze werden docenten mede opgeleid in de methode. Voor de behandeling was financiering geregeld, maar voor het onderzoek waren we voor een deel afhankelijk van het werk van studenten. Ook de La Salle heeft een aantal jaren het werk van de buitenpromovendi financieel ondersteund. Onderzoeksproces Het onderzoek bestaat uit 10 verschillende hulpverleningstrajecten waarin de interactie tussen hulpgever en hulpvrager over de tijd werd gevolgd. Het is daarmee een meervoudige n = 1 studie waarbij getoetst wordt of de interventie die wordt ingezet de verwachte verandering in de interactie tot stand brengt. In elke casus werd de hypothese getoetst of een verandering in het (bewegings)gedrag van de hulpgever tot de gewenste verandering in het gedrag van de hulpvrager leidde. Hierbij werd expliciet de veronderstelling getoetst of een disbalans tussen gezamenlijkheid en onderscheid te veranderen is door het veranderen van een of meer van de bewegingskenmerken. In hoofdstuk 2b wordt de interventie in detail toegelicht. Bij aanvang van het hulpverleningstraject werd een analyse gemaakt van de bewegingskenmerken die zichtbaar zijn op een filmfragment. Deze vormden het uitgangspunt voor de interventie en fungeerden eveneens als 0- of voormeting. Vervolgens sloot het onderzoek aan bij het ‘natuurlijke’ hulpverleningsproces. Dat wil zeggen dat de filmopnames die gemaakt werden om de hulpverlening te monitoren en bij te sturen tevens gebruikt werden voor de tijdserie-analyses. Op basis van beschikbaarheid en bruikbaarheid werden de filmopnames van elke casus geanalyseerd. In de hoofdstukken 3a tot 3i worden de specifieke onderzoeksprocedures van elke afzonderlijke casus besproken. Ter toetsing van de hypothesen is de ontwikkeling van verschillende tijdserievariabelen onderzocht door toepassing van een aantal analysetechnieken die hier schematisch worden weergegeven in Tabel 2a.3. Voor een gedetailleerde bespreking wordt verwezen

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw