178 2B Samengevat. Het voorbeeld van Stella en moeder maakt duidelijk dat het verkleinen van de afstand Stella helpt om haar moeder waar te nemen. Moeder ondersteunt dit door eventjes gezamenlijk te worden in de activiteit van Stella waarna moeder een onderscheidende richting inzet en Stella in de beweging ‘meegenomen’ wordt naar de tafel. Hier spelen dus zowel afstand als richting een rol, maar het begint met het verkleinen van de afstand. In het voorbeeld van Timo en Myra zien we dat Timo meegenomen wordt in de steeds kleinere bewegingen van Myra en daarmee ‘ervaart’ (al dan niet bewust) hoe hij binnen het tekenvel kan blijven. Deze vorm van meebewogen zijn komt tot stand omdat Myra even gezamenlijk wordt met Timo in zijn bewegingen en dit koppelt aan spelplezier waarna ze hem mee kan nemen naar kleinere bewegingen. Spierspanning Onder de noemer ‘intensiteit’ zijn we het bewegingskenmerk spierspanning al tegengekomen bij de beschrijvingen van Stern over affect attunement of gevoelsaffect. We hebben een voorbeeld gegeven van een jong meisje dat met grote inspanning reikt naar een speeltje en haar vader die de intensiteit van de beweging overneemt door met kracht van zijn stemgeluiden als uhhh, uhhhh, uhhhh te maken. Om intensiteit te operationaliseren maken we gebruik van het kenmerk spierspanning. Met spierspanning wordt verwezen naar de mate en de variatie van de spierspanning. Elke beweging vergt een zekere mate van spierspanning. Na afloop van de beweging daalt de spierspanning gewoonlijk weer. Bij sommige mensen is de spierspanning in bepaalde delen van het lichaam voortdurend hoger of lager vergeleken met de rest van het lichaam of vergeleken met de ander waarmee ze in interactie zijn. Als de spier of spierengroep zich niet ontspant, stagneert uiteindelijk de beweging. Voorbeelden hiervan zijn: opgetrokken schouders, iets met meer kracht vastklemmen dan nodig is om het vast te houden, hielen of tenen omhooghouden bij zitten, terwijl de voeten ook de grond zouden kunnen raken, armen en of benen stak tegen het lijf houden, wenkbrauwen opgetrokken houden bij spreken, op de tenen lopen enzovoorts. Het omgekeerde kan ook het geval zijn namelijk weinig spierspanning of een gebrek aan controle over de spieren (spasmen). Dit bewegingskenmerk is nuttig gebleken om als aparte categorie op te nemen in de bewegingsanalyse, omdat het kan helpen de gevoelswaarde in een situatie te vertalen naar zichtbaar gedrag. De gevoelsintensiteit wordt door de hulpgever wel ervaren als deze de hulpvrager agressief of gespannen noemt. Waaruit deze dit afleidt is vaak moeilijk concreet te maken. Spierspanning opmerken bij de hulpvrager en de hulpgever kan helpen in de bewustwording van eigen en andermans lichamelijke gesteldheid en het kan ook als aanknopingspunt voor een uitnodiging tot een andere beweging dienen.
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw