Sonja Graafstal en Carine Heijligers

185 HULPVERLENINGSPROCES AFSTAND ruimtelijke positie afstand overbruggen bewegingen ten opzichte van het eigen lichaam Ruimtelijke positie: Op momenten hebben K en I dezelfde positie, ze staan en lopen. Afstand overbruggen: Beiden vergroten de afstand ten opzichte van elkaar bij het lopen door de ruimte. Ruimtelijke positie: Op momenten hebben K en I een onderscheidende positie, K zit en hangt, terwijl I staat en loopt. Afstand overbruggen: I overbrugt twee afstanden: naar de kraan en naar de deur. K overbrugt meerdere afstanden: naar de deur, een stoel, een balletje, de werkbank waarna hij door de deur verdwijnt. Ten opzichte van het eigen lichaam K brengt een been in de ruimte als hij tegen het balletje schopt. K gaat op de stoel zitten, waarna I blijft staan. I volgt K niet in ruimtelijke positie. SPIERSPANNING K en I lijken op enkele momenten ongeveer evenveel spierspanning te gebruiken. Voorbeeld: beiden lopen door de ruimte, K naar de werkbank en I naar de kraan. K gebruikt minder spierspanning bij het antwoorden op een vraag dan I en meer spierspanning bij het bewegen in de ruimte dan I. Voorbeeld: I praat verstaanbaar, K mompelt. Voorbeeld: I loopt en K schopt hard tegen de bal. I loopt naar de kraan. K loopt tegelijkertijd naar een balletje en schopt die zo hard dat het tegen de arm van I aankomt. K verhoogt hierbij zijn spierspanning. I blijft in dezelfde spierspanning, wanneer zij om de bal vraagt. I en K volgen elkaar niet in spierspanning. GELUID K en I maken beiden geluid met de stem. K spreekt binnensmonds of humt onverstaanbaar. I is duidelijk te verstaan. I vraagt aan K of hij drinken wil waarna K binnensmonds ‘Okay’ zegt. Vervolgens vraagt I nogmaals wat K drinken wil, waarna K met meer volume dan daarvoor antwoordt: ‘doe maar water’. K volgt I in het volume. 2B

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw