Sonja Graafstal en Carine Heijligers

20 INLE ID ING te bereiken, zoals joint attention, of begrijpen dat de ander gevoelens en opvattingen heeft die anders zijn dan jezelf, zijn allemaal gebaseerd op het kunnen volgen van de ander. Voor joint attention is het nodig dat je de kijkrichting van de ander kunt volgen of dat je gevolgd wordt in jouw kijkrichting door de ander. Voor samenspelen is het nodig dat je het initiatief van de ander kunt volgen en zelf ook een inbreng kunt hebben. De complexiteit van samenspelen is weliswaar van een andere orde dan joint attention, maar in de kern gaat het om volggedrag en initiatiefname. De basis hiervoor wordt gelegd in de eerste periode van het leven, waarin volggedrag en gevolgd worden uitsluitend gebaseerd is op bewegingen. Bovenstaande bevindingen hebben geleid tot de volgende stelling: Elkaars bewegingen wederzijds kunnen volgen is het fundament van alle communicatie en ontwikkeling. Deze stelling is gegrond in het biologisch vermogen van de mens om meebewogen te zijn met de beweging van de ander. We veronderstellen dat dit aangeboren vermogen het werkingsmechanisme is, dat niet alleen de basis van onze communicatie vormt, maar ook de motor van ontwikkeling is en het aangrijpingspunt voor een interventie. Wanneer we deze stelling toepassen op de praktijk van de hulpverlening betekent dit dat het zichtbare probleemgedrag niet de ingang vormt voor de hulpverlening. We kijken naar de onderliggende structuur van volggedrag en initiatiefname en hoe dit in de interactie met de ander vorm krijgt. De onderliggende structuur van bijvoorbeeld gedrag dat als claimend ervaren wordt kan het ontbreken van eigen initiatieven zijn en een sterke neiging tot het volgen van de ander. De onderliggende structuur van zelfbepalend gedrag daarentegen kan juist te maken hebben met het ontbreken van volggedrag en een eenzijdige nadruk op initiatiefname. Wanneer blijkt dat volggedrag van de hulpvrager of initiatiefname niet wederkerig en gelijkwaardig verdeeld is in de interactie met de ander, dan wordt het doel van de hulpverlening het ontwikkelen van wederkerigheid door volggedrag en/of initiatiefname te ontlokken bij de hulpvrager. Het mechanisme waar Beweging-als-houvast gebruik van maakt is het genoemde biologisch vermogen tot meebewogen zijn. Wat dit vermogen nou precies inhoudt en hoe we het veronderstelde werkingsmechanisme wetenschappelijke grond kunnen geven is de kern van dit proefschrift geworden. Vanuit een algemene gedachte over ‘meebewogen zijn’ zijn we een zoektocht begonnen naar theoretische en empirische evidentie en onderbouwing hiervan. Van te voren was niet bekend hoe en waar we uit zouden komen. Na ruim elf jaar zijn we in staat om hiervan verslag te doen. We zullen in deze inleiding een beknopt overzicht geven van onze bevindingen en de lezer wijzen op de hoofdstukken die met elk onderdeel verband houden. Voorafgaand aan dit overzicht verantwoorden we eerst nog de opzet van ons onderzoek en presenteren we de onderzoeksvragen.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw