Sonja Graafstal en Carine Heijligers

21 INLE ID ING Hypothese en onderzoeksvragen De jarenlange ervaring die inmiddels met de methode was opgedaan hadden voldoende voorbeelden opgeleverd van hulpvragers die in hun ontwikkeling vooruitgegaan waren dankzij het werken aan volggedrag en initiatiefname. Deze successen werden behaald bij jongeren met uiteenlopende problemen die vastgelopen waren in hun sociale context. Het soort probleemgedrag bleek dus niet bepalend te zijn voor de vooruitgang die jongeren hebben laten zien. We stapten af van het oorspronkelijke plan om het effect van de methode te onderzoeken middels het vergelijken van de werkwijze van twee residentiële leefgroepen met elkaar, waarvan een leefgroep volgens de methode Beweging-als-houvast zou werken en de andere leefgroep volgens ‘care as usual’. Ten eerste bleek dat we niet voldeden aan de voorwaarden en condities die nodig zijn voor een effectstudie, zoals homogeniteit en continuïteit en dat we daaraan ook niet konden voldoen in de dynamische en steeds wisselende omstandigheden waarin de jongeren verkeerden (zie hoofdstuk 4c voor een nadere uitleg hiervan). Ten tweede ontstond het genoemde verlangen om de methode wetenschappelijk en theoretisch te onderbouwen en op zoek te gaan naar evidentie voor het veronderstelde werkingsmechanisme. Dit alles maakte dat we kozen voor een andere en meer fundamentele opzet van het onderzoek. De hypothese die we opstelden naar aanleiding van voorgaande overwegingen luidde als volgt: Er is sprake van een onderliggend werkingsmechanisme dat verantwoordelijk is voor het succes van de methode Beweging-als-houvast. Dit werkingsmechanisme is de verklaring waarom er zichtbare vooruitgang te zien is in de ontwikkeling van jongeren met uiteenlopende problemen en een afname van probleemgedrag. Deze hypothese leidde tot het formuleren van twee onderzoeksvragen. De eerste onderzoeksvraag richt zich op het theoretisch, wetenschappelijk onderbouwen van de werkwijze van Beweging-als-houvast. Uit dit theoretisch onderzoek zou duidelijk moeten worden of het bestaan van een werkingsmechanisme gerechtvaardigd is. De tweede onderzoeksvraag richt zich op empirische evidentie voor het veronderstelde werkingsmechanisme in een tiental casussen, een meervoudige gevalsstudie. Een derde onderzoeksvraag is gedurende het proces van dit proefschrift ontstaan en betreft de valorisatie van Beweging-als-houvast. Hoe kunnen we de theoretische en empirische kennis die we hebben opgedaan aanwenden ten gunste van de maatschappij? Het antwoord op deze onderzoeksvraag wordt gegeven in de hoofdstukken 5a t/m 5c. I

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw