Sonja Graafstal en Carine Heijligers

232 3A Discussie Conclusie Het doel bij aanvang van dit hulpverleningstraject was het laten ontstaan van wederkerigheid in de relatie tussen hulpvrager Dewy en haar hulpgever Mireille. Dit werd geoperationaliseerd in het ontwikkelen van volggedrag van Dewy aan de hand van het bewegingskenmerk richting en in het verlengen van de duur van de gezamenlijke kijkrichting. Uit de CRQA-analyses blijkt dat de hulpgever Mireille volgens het opgezette plan heeft gewerkt. Mireille heeft haar aandacht in eerste instantie gericht op het gezamenlijk spel, om op die manier volggedrag bij Dewy te ontlokken en in tweede instantie op het ontwikkelen van een gezamenlijke kijkrichting naar elkaar. De resultaten laten zien dat het volggedrag van Dewy inderdaad is toegenomen voor wat betreft ‘kijkrichting spel’ en vervolgens ook voor ‘kijkrichting ander’. Naast een toename in volggedrag is ook de duur van de gezamenlijke kijkrichting toegenomen. Dit betekent dat Dewy haar aandacht langer bij hetzelfde onderwerp kan houden en minder vluchtig is in haar gedrag. Als gevolg van deze ontwikkelingen zijn Dewy en Mireille meer gelijkwaardig en wederkerig geworden in het nemen van initiatief en het volgen van de ander. Een enorme stap vooruit in de ontwikkeling van Dewy waardoor gezegd kan worden dat de doelen van dit hulpverleningstraject behaald zijn. Hechtingsrelaties In deze casus is de ontwikkeling weergegeven die Dewy heeft doorgemaakt in de interactie met hulpgever Mireille. De balans van gezamenlijkheid en onderscheid valt niet langer hoofdzakelijk uit naar onderscheid, maar er is beweging mogelijk tussen beide eindposities. Dit betekent dat er wederkerigheid en co-regulatie is ontstaan. Dit is nog een pril begin, er is nog meer hulpverlening nodig om deze beginnende ontwikkeling te integreren naar alle gezinsleden, school en vriendinnen. Het verloop van dit proces is te vinden in Bijlage C. De ontstane ontwikkeling van wederkerigheid die al te zien is in relatie met hulpgever Mireille is hoopvol. Dit betekent namelijk dat de DSM-diagnose ‘reactieve hechtingsstoornis’ mogelijk niet zo definitief is als men kan denken. Met deze casus hebben we duidelijk willen maken, dat het opbouwen van wederkerigheid ook op latere leeftijd mogelijk is, wanneer we gebruik maken van de ouder-baby technieken, de basis van het ontwikkelen van verbinding en autonomie. Aan het eind van het hulpverleningstraject van drie jaar (zie Bijlage C) kan zelfs de vraag gesteld worden in hoeverre de diagnose reactieve hechtingsstoornis nog van toepassing is. In hoofdstuk 5a zullen we terugkomen op het belang van DSM-diagnoses en ons perspectief hierop geven. ADHD Dezelfde vraag kan gesteld worden over de diagnose ADHD die bij Dewy is vastgesteld. Uit de nameting blijkt immers dat de vluchtigheid van Dewy en haar snelle wisselingen

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw