Sonja Graafstal en Carine Heijligers

24 INLE ID ING bewegingskenmerken. De zoektocht naar het veronderstelde werkingsmechanisme, ‘het vermogen om meebewogen te raken’ krijgt in dit hoofdstuk een diepere betekenis. We hebben in eerste instantie het vermogen om meebewogen te raken benaderd vanuit kennis, vanuit de ethologie waarbij het gaat om zichtbaar volggedrag en het zoeken van bescherming en veiligheid ten dienste van de hechtingsrelatie. In hoofdstuk 1e verbinden we het aan de term empathie. Empathie heeft in zijn oorspronkelijke betekenis te maken met het meebeleven van een motorische handeling of beweging van de ander. Het zien van bijvoorbeeld iemand die op zijn duim slaat doet de toeschouwer zelf ineenkrimpen alsof de hamer op zijn eigen duim dreigt neer te komen. Het zien van een danser op het slappe koord in de nok van een circustent, roept bewegingen op bij de toeschouwer als moest deze zelf zijn evenwicht bewaren. Het is een vorm van motorische imitatie dat ons in staat stelt om mee te voelen met de ander. Langzamerhand is empathie geëvolueerd naar een innerlijk meevoelen met de ander en is de motorische imitatie verdwenen uit de betekenis. De oorspronkelijke betekenis maakt ons echter duidelijk dat er voorafgaand aan het meevoelen van de emotie van de ander een herkenning van de motorische beweging plaatsvindt. Dit beschouwen wij als de tweede aanwijzing voor het werkingsmechanisme, het biologisch vermogen om meebewogen te zijn met de ander. Dit staat los van de hechtingstheorie, maar dient de verbinding en relatie met ieder willekeurig ander. Dit betekent dat van het werkingsmechanisme ook gebruik gemaakt kan worden in hulpverleningssituaties waarin niet gewerkt wordt aan het opbouwen van een hechtingsrelatie. Het meebewogen zijn met de bewegingen van de ander creëert een pad van verbinding naar de ander toe en daar maken wij gebruik van. Methode Deel 2 van dit proefschrift, de methode sectie, is de opmaat voor de empirische en meervoudige gevalsstudie die volgt op de theoretische en wetenschappelijke onderbouwing. In hoofdstuk 2a presenteren we de deelnemers (hulpvragers en hulpgevers) aan deze studie. Daarnaast zetten we de procedure uiteen die tot de opzet van het empirische onderzoek heeft geleid. In hoofdstuk 2b presenteren we stap voor stap het hulpverleningsproces dat in elke casus gevolgd gaat worden. We baseren ons hierbij op de regulatieve cyclus van Van Strien (1986). Hoofdstuk 2c ten slotte is de verantwoording en uitleg over de wijze waarop we de verkregen data analyseren, presenteren en interpreteren. Resultaten Deel 3 bestaat uit de resultaten van de meervoudige gevalsstudie. Hieronder vallen 10 casussen waarin hulpvragers en de hulpgevers gedurende een aantal maanden of jaren gevolgd zijn. De problemen van de hulpvragers variëren: zo is er sprake van autisme, hechtingsproblematiek, selectief mutisme of verstandelijke beperking. De gepresenteerde resultaten laten per casus zien welke vooruitgang er wel of niet geboekt

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw