Sonja Graafstal en Carine Heijligers

246 3B Menno heeft een stapel ansichtkaarten van treinen in zijn handen. Joram steekt zijn hand uit. Menno houdt hem de stapel kaarten voor zodat Joram deze kan pakken. Joram pakt de stapel kaarten aan en vertelt: “Ik ben in Duitsland op vakantie geweest.” Menno kijkt hem aan en zegt vragend “Ja?” Joram vervolgt: “Ik heb deze in het echt gezien” en wijst de trein aan op de ansichtkaart. Menno vraagt: “Heb je ‘m in het echt gezien?” Joram vertelt welke treinen hij heeft gezien en Menno antwoordt: “Ja?” Vervolgens vraagt Joram waar de mooiste ansichtkaart is, deze ligt niet boven op de stapel. Menno herhaalt: “De mooiste zit niet voorop”. Hij wijst op een andere kaart, deze vindt hij de mooiste. Menno en Joram praten over de ansichtkaarten die op tafel liggen. Als Joram iets zegt, richt Menno zich op en kijkt Joram aan. Daarna buigt hij zich vervolgens weer voorover richting de ansichtkaarten. Als hij antwoord geeft of iets zegt, gaat hij weer rechtop zitten en kijkt Joram aan. Dit gaat een aantal minuten zo door. Er ontstaat een gesprekje over de seizoenen. Joram vraagt: “Kijk Menno, wat zie je hier op dit kaartje? Wat ligt hier?” “Sneeuw”, antwoordt Menno. “Oké, en wanneer is er sneeuw Menno?” “In de winter”. “Oké, sneeuw hè Menno, sneeuw is winter. En wat zie je hier, hebben die bomen blaadjes?” “Nee-hee”. “En wat zie je hier, hebben deze bomen blaadjes?” Joram wijst naar een ander kaartje. ”Ja”, antwoordt Menno. “Is het dan lente of zomer Menno, als er blaadjes aan de bomen zitten?” Het lukt Joram om de aandacht voor langere tijd bij het gespreksonderwerp te houden, door steeds gebruik te maken van wat er op de kaartjes te zien is. Allereerst valt het verschil van de kijkrichting van hulpgever Menno op in vergelijking met de voormeting. Destijds was te zien dat Menno vooral gericht was op de boekjes voor hem en volgde hij de vinger van Joram wanneer die iets aanwees in het boekje. Hij keek Joram niet aan, alleen wanneer hij zelf aan het woord was en niet wanneer Joram sprak. Uit deze laatste opname blijkt, dat Menno de hulpgever Joram nu wel aankijkt wanneer deze tegen hem praat. Daarnaast houdt Menno zijn aandacht langer vast bij het gezamenlijke onderwerp. Hij kijkt niet meer doelloos rond en plaatst geen opmerkingen die geen verband lijken te houden met de activiteit. Ook kan hulpgever Joram het grootste deel van de tijd op zijn gewone manier praten en hoeft hij nauwelijks ‘motherese’ meer te gebruiken om de aandacht van Menno te trekken. Joram heeft ook geoefend met het mogen vasthouden van geliefde voorwerpen van Menno. Bij aanvang mocht Joram alleen naar de boekjes kijken en plaatjes aanwijzen, langzamerhand is dat uitgegroeid tot een of twee kaarten vasthouden en in de laatste opname is te zien dat wanneer Joram zijn hand uitstrekt, Menno als vanzelf de kaarten in zijn hand legt.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw