321 ZACK - JOHN Vervolgens wordt er van elke lijn het percentage recurrente punten berekend, de gemiddelde lengte van het aantal aaneengesloten punten en de maximale lengte van de aaneengesloten punten. Dit resulteert in de volgende parameters. DET: determinisme betreft het percentage punten dat zich bevindt op diagonale lijnen ten opzichte van het totaal aantal herhalende punten. Het is een indicatie van de mate van synchroniciteit van de dyade. LAM: het percentage punten dat zich bevindt op horizontale of verticale lijnen ten opzichte van het totaal aantal herhalende punten. Het betreft de mate waarin het ene lid van de dyade de ander volgt in het patroon. TT: de gemiddelde lengte van alle horizontale of verticale lijnen. Het betreft de gemiddelde duur waarop het ene lid van de dyade de ander volgt. MAXline: de langste diagonale lijn. Het betreft de langste duur waarin een dyade zich volgens eenzelfde patroon herhaalt. MEANline: de gemiddelde lengte van alle diagonale lijnen. Het betreft de gemiddelde duur waarin een dyade zich volgens eenzelfde patroon herhaalt. Voor een verdere uitleg van de betekenis van deze parameters wordt verwezen naar hoofdstuk 2c. In de Afbeeldingen 3e.1 - 3e.3 is steeds hetzelfde patroon zichtbaar. Er is een toename waar te nemen voor alle CRQA-maten vanaf het derde meetmoment, een half jaar na aanvang van de hulpverlening. Dit patroon blijft stabiel tot aan het zesde meetmoment, een jaar na aanvang. Vanaf het zevende meetmoment is een duidelijke daling waar te nemen, dit valt samen met de start van de tweede interventie periode, het tweede jaar, waarna het tweetal een nieuwe stabiliteit hervindt. Wat betreft het volggedrag van hulpgever John (de rode lijnen) is uit de Afbeeldingen 3e.1 - 3e.3 dus af te lezen dat John in het eerste jaar (t/m meetmoment zes) de bewegingsintensiteit van hulpvrager Zack zowel meer als ook langer is gaan volgen. Dit komt overeen met het interventiedoel dat voor het eerste jaar is gesteld, namelijk gezamenlijkheid veroorzaken door Zack te volgen en daarmee het initiatief en de eigen beweging van Zack ‘losmaken’. Vervolgens is vanaf het zesde meetmoment, het volgen van hulpgever John duidelijk afgenomen, zowel in percentage als in duur. Dit is het moment waarop de tweede interventieperiode wordt ingezet, het maken van onderscheidende bewegingen door John en daarmee zichzelf zichtbaar maken, met als doel dat hulpvrager Zack hem gaat volgen. Aan de blauwe lijnen in de Afbeeldingen 3e.1 - 3e.3 is dus telkens te zien, dat hulpvrager Zack rond het tweede en derde meetmoment hulpgever John meer en langer is gaan volgen. Het doel van de interventie, gezamenlijkheid veroorzaken met de verwachting dat Zack de hulpgever meer gaat waarnemen en hem ook gaat volgen, is hiermee behaald. Daarnaast is ook zichtbaar dat vanaf de tweede interventie periode, vanaf meetmoment 7, het volggedrag van John en Zack afneemt en dat ze zich ook onderscheiden van elkaar. Deze waarden lijken op de waarden van de meetmomenten 3E
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw