Sonja Graafstal en Carine Heijligers

343 YARA - VEERLE Beïnvloeding van de beweging De opdracht aan Veerle is om onderscheid te gaan aanbrengen op enkele bewegingskenmerken. Er is gekozen voor snelheid en geluid. Om dit te bereiken gaat Veerle twee tot drie keer per sessie zich kort onderscheiden van het bewegingspatroon dat al ontstaan is tussen Yara en Veerle. Daarna keert Veerle direct weer terug naar de vertrouwde gezamenlijkheid die bekend is in hun contact.73 Het onderscheid dat Veerle gaat aanbrengen is door op momenten haar spreektijd te verlengen. Hierdoor beslaat Veerle een groter deel van het gezamenlijk ‘podium’. Op andere momenten verkort ze de duur waarmee ze Yara volgt, waarbij ze in het oog houdt dat ze wel de bewegingen van Yara blijft volgen. Dit betekent bijvoorbeeld dat ze wel aansluit bij het klein bewegen zoals Yara doet, maar dit korter doet om daarna terug te keren naar haar eigen grotere manier van bewegen. De derde mogelijkheid om onderscheid aan te brengen is door een meer directieve manier van spreken te gebruiken, zoals ‘loop eens door’ als ze samen buiten lopen. Resultaten Nameting In Bijlage B is de weergave van de bewegingsanalyse te zien van een contactmoment in september 2012, na 10 maanden hulpverlening. In dit filmfragment zijn beiden aan het zagen in een triplexplaat. De plaat ligt over de breedte van de tafel en steekt aan beide kanten uit. Op die uiteinden hebben Veerle en Yara een tekening getekend die zij willen uitzagen met een figuurzaag. Veerle start met zagen. Yara staat naast haar en kijkt naar het zagen. Vervolgens loopt Yara naar de andere kant van de tafel en begint staande te zagen. Soms zit haar zaag vast in de plaat, zij trekt de zaag dan iets naar zich toe, waarna ze verder zaagt. Veerle zaagt door tot er een gleuf is ontstaan. Ze stelt Yara voor om te ruilen van plek en aan haar kant verder te gaan, want daar heeft zij een beginnetje gemaakt. Vervolgens lopen ze beiden om de tafel heen. 73 Het principe dat hier toegepast wordt, is het variëren van onderscheid en gezamenlijkheid. Dit is ook onderdeel van hulpverlening bij angststoornissen, waarbij wordt gewerkt met safe-exposure. De hulpvrager wordt geleidelijk blootgesteld aan zijn of haar angsten. Bij sociale angst gaat het dan om geconfronteerd te worden met afwijkingen van de bestaande, vertrouwde en veilige context. Dit houdt verband met het vermogen om ‘arousal’ te kunnen reguleren. Het niveau waarop stimulatie vanuit de omgeving kan worden gereguleerd, verschilt van persoon tot persoon. Als ‘arousal’ de grens bereikt van wat een persoon aankan, dan is regulatie van deze opwinding noodzakelijk. Faalt de persoon in het verlagen van het opwindingsniveau, dan kan paniek ontstaan. Om paniek te vermijden hanteren mensen een strategie waarop het spanningsniveau omlaag kan worden gebracht, de zogenaamde coping strategie. Voor Yara is dat door niet te spreken in situaties die een te grote spanning veroorzaken. Het vermogen tot emotieregulatie ontwikkelt zich gewoonlijk in de relatie met de verzorger. De verzorger zoekt de balans in het aanbieden van stimulatie en de ruimte die het kind nodig heeft om zich uit die situatie los te maken en de opwinding te laten zakken, waarna beide partners elkaar opnieuw kunnen opzoeken. Veerle heeft bij Yara gewerkt aan het ‘oprekken’ van het niveau waarop stimulatie kan worden verdragen. Net zolang tot dit meer passend is bij de heersende impliciete norm, waarop in Nederland van iemand verwacht wordt te functioneren. Bekeken vanuit de hechtingstheorie is het te omschrijven als: ‘de ouder als veilige haven van waaruit het kind de wereld gaat exploreren’. 3F

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw